Mondelinge vragen Lionel Vandenberghe

Mondelinge vraag van de heer Lionel Vandenberghe aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «een mogelijke illegale wapenuitvoer vanuit België naar Eritrea» (nr. 3-1404)

De heer Lionel Vandenberghe (SPIRIT). –

Volgens een bericht in het maandblad MO zouden een negentigtal containers met tankonderdelen en een veertigtal militaire vrachtwagens vanuit de haven van Antwerpen via de haven van Rotterdam vervoerd zijn naar Eritrea. Naar verluidt zou de Antwerpse douane in 1998 dit transport aan de ketting hebben gelegd omdat de exportvergunning voor Eritrea niet in orde was. Blijkbaar kreeg de exporteur later, in december 2002, in een minnelijke schikking toestemming om de goederen naar een bedrijf in de haven van Rotterdam te verschepen. Die goederen zijn niet in Rotterdam toegekomen, maar naar Eritrea verscheept. De Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, de heer Bot, zou de Belgische autoriteiten verzocht hebben om dit schip terug te roepen, maar België zou niet gereageerd hebben. De Verenigde Naties verbieden de export van wapens naar een aantal landen die verwikkeld zijn in conflicten, zoals onder meer Eritrea. Mochten deze gegevens kloppen, dan overtreedt België dit VN-embargo.

Heeft de minister weet van deze wapenuitvoer?

Is hier sprake van illegale wapenuitvoer?

Klopt het dat de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken over deze zaak contact heeft opgenomen met ons land en zo ja, hoe heeft de minister daarop gereageerd?

Welke procedures en controles hanteert ons land om illegale wapentransport te voorkomen en te controleren?

Hoeveel overtredingen van het VN-wapenembargo hebben de douanediensten de voorbije vijf jaar geregistreerd?

Met welk bedrijf werd de minnelijke schikking getroffen? Vermeldt de minnelijke schikking hoe het vervoer moest plaatsvinden? Vervoer over land is gemakkelijk te controleren, vervoer over zee daarentegen veel moeilijker, zoals uit de feiten blijkt.

Stond het Rotterdamse bedrijf EP Shipping – zoals de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken Bot aangaf- in de minnelijke schikking vermeld als bestemming? Zo ja, heeft de douane nagegaan of EP Shipping hiervan op de hoogte was?

Indien EP Shipping als bestemming was vermeld, hebben de andere partijen de minnelijke schikking met de Belgische douane dan niet geschonden doordat ze de goederen niet bij EP Shipping hebben afgeleverd? Zo neen, waarom niet? Zo ja, heeft België dan vervolging ingesteld tegen de overtreders?

Indien de inhoud van de minnelijke schikking vertrouwelijk is, zoals blijkt uit een verklaring van de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, op welke wettelijke basis steunt die vertrouwelijkheid dan? Hoe kan het vertrouwelijk karakter worden opgeheven?

De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën. –

De 91 containers met tankonderdelen en 40 militaire vrachtwagens kwamen in juli 1998 vanuit het Nederlandse Windschoote in Antwerpen aan. Het materieel is vermoedelijk van het vroegere Oost-Duitse leger afkomstig. De containers met tankonderdelen werden deels over de weg en deels per spoor als vrije goederen vanuit Nederland naar België verzonden. Bij aankomst in Antwerpen stelde de Belgische douane bij een controle vast dat het om militaire goederen ging. Omdat ze vreesde voor uitvoer uit Europa, startte de douane een onderzoek. Dat resulteerde in de vaststelling van een poging tot inbreuk op de Belgische wapenwet van 5 augustus 1991. Gezien de omvang van de goederen, werden ze ter plaatse in beslag genomen. De eigenaar van de goederen betwistte van bij het begin de vaststellingen van de douane, zowel wat de poging tot overtreding van de wapenwet betreft, als wat de militaire aard van de goederen betreft. Het geschil werd vervolgens ingeleid bij de correctionele rechtbank van Antwerpen, die de Administratie der Douane en Accijnzen in het gelijk stelde.

Vier jaar later, in december 2002, aanvaardde de overtreder in hoger beroep een schikking. De voorwaarden hiervan waren conform met de bepalingen van de wapenwet van 5 augustus 1991. Er werd onder meer overeengekomen dat de goederen terug naar het land van herkomst zouden gaan, meer bepaald naar Rotterdam. Om de controle van het transport te garanderen, diende het transport over zee en met één vervoermiddel te gebeuren. Gelet op de aard van de goederen bracht de Belgische douane de Nederlandse autoriteiten tijdig van het transport op de hoogte. Daarmee was de overtreding in België afgehandeld.

Er werd door België geen embargo geschonden. Op het ogenblik van de vaststelling van de feiten waren de goederen in het vrije verkeer. In de schikking werd bepaald dat de goederen binnen de Europese Gemeenschap terug naar de lidstaat van herkomst dienden te worden gezonden. Aangezien de goederen in het vrije verkeer van België naar Nederland werden verzonden, werd de wapenwet van 5 augustus 1991 niet overtreden. Er heeft dus geen illegale wapenuitvoer vanuit België plaatsgevonden.

Half januari 2007 werd de administratie der douane en accijnzen informeel door de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging van de Europese Unie in kennis gesteld van een ontwerp van antwoord op vragen over wapenleveringen naar Eritrea die in het Nederlandse parlement werden gesteld. Deze tekst liet uitschijnen dat de illegale uitvoer van deze goederen vanuit Rotterdam mede te wijten was aan het feit dat de Belgische douane de Nederlandse autoriteiten laattijdig verwittigde dat de zending van Antwerpen naar Rotterdam vertrok. De administratie der douane en accijnzen heeft hierop gereageerd met het voorstel de tekst aan te passen in de zin dat de Belgische douane de Nederlandse autoriteiten meermaals en tijdig op de hoogte stelde van de komst van de zending. In het definitieve antwoord werd met dit voorstel rekening gehouden zodat daaruit niet meer kon worden afgeleid dat de illegale uitvoer mede te wijten zou zijn aan een fout van de Belgische douane.

De douane verifieert goederen wanneer ze voor een douaneregeling worden aangegeven. Deze verificatie moet het mogelijk maken enerzijds na te gaan of de zendingen die niet vergezeld zijn van een vergunning in wezen niet aan een vergunning zijn onderworpen en anderzijds of de goederen waarvoor wel een vergunning wordt overgelegd wel degelijk overeenstemmen met de gegevens van de vergunning. Bij twijfel wordt overgegaan tot materiële verificatie.

De douane werkt heel nauw samen met de diensten die enige bevoegdheid hebben inzake de materie. Deze diensten zijn onder meer de FOD Buitenlandse Zaken, Economische Zaken, Justitie, Binnenlandse Zaken, Defensie en de regionale diensten die vergunningen afleveren. Daarnaast beschikt de douane over een permanentie bij de nationale opsporingsdienst. Tevens wordt informatie tussen de Europese douaneautoriteiten uitgewisseld in het kader van de wederzijdse bijstand, zoals bepaald in verordening 515 van 1997. Ook heeft de douane verschillende akkoorden voor informatie-uitwisseling met landen van buiten de Europese Unie gesloten. Daarom maakt de douane ook gebruik van alarmberichten. Zodra verdacht verkeer van goederen wordt gesignaleerd, worden de controlerende ambtenaren daar bijna onmiddellijk van op de hoogte gebracht. Er wordt opdracht gegeven de goederen tegen te houden en, afhankelijk van de gesignaleerde feiten, op zijn minst een zeer grondige verificatie uit te voeren. Rekening houdend met het Beneluxverdrag zijn alle wapens die België binnenkomen of buitengaan aan een vergunning onderworpen. Op grond van deze vergunningswetgeving worden veel embargo’s in België gecontroleerd. Uit de inbreuken die de douane op deze wetgeving vaststelt, valt niet af te leiden of de inbreuk al dan niet een wapenembargo betreft.

Op de vragen over een aantal van de beslissingen van douane en accijnzen kan ik geen gedetailleerd antwoord geven. Artikel 320 van de algemene wet inzake douane en accijnzen verplicht de administratie der douane en accijnzen en haar ambtenaren tot de meest volstrekte geheimhouding aangaande alle zaken waarvan zij in de uitoefening van hun taak kennis krijgen. Daartoe behoort ook het afsluiten van een transactie. Er kan enkel een uitzondering worden gemaakt voor de mededeling van gegevens aan andere overheidsdiensten, bijvoorbeeld administraties van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten of aan gerechtelijke instanties voor zover zij die nodig hebben om hun wettelijke of bestuursrechtelijke taken te kunnen uitoefenen. De diensten waaraan de gegevens worden verstrekt zijn op hun beurt tot de meeste volstrekte geheimhouding gehouden.

Ik kan niet meer van de inhoud van de transactie onthullen dan ik al deed in antwoord op vorige vragen.

Mocht de senator meer detailinformatie wensen, dan kan de Senaatscommissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden altijd de directeur–generaal van de afdeling Douane en Accijnzen van mijn departement horen. Alle ambtenaren moeten echter de geheimhoudingsplicht nakomen.

De heer Lionel Vandenberghe (SPIRIT). –

Ik dank de minister voor zijn uitvoerige uitleg. Mijn vraag is vooral toekomstgericht.

In het antwoord van uw Nederlandse collega worden verwijten over en weer gestuurd. Uit de documenten blijkt dat de Belgische douane vrij consequent is opgetreden.

Met dergelijke transporten moeten we in het vervolg wel zeer omzichtig omspringen. Dat een kapitein onderweg vrachtbrieven kan veranderen, roept bij mij toch een aantal bedenkingen op.

Ik besef heel goed dat hierbij een groot aantal landen zijn betrokken : Duitsland, Engeland, Denemarken, en zelfs Egypte. Er moeten dus ook zeer degelijke internationale afspraken worden gemaakt.

De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën. –

Dezelfde aanpak geldt voor alle landen, niet alleen voor de EU- lidstaten. In de toekomst kunnen we het altijd beter proberen te doen.