Turkse wapenindustrie is geen mirakel

Toen Turkije in oktober 2019 Noord-Syrië binnenviel werd veel gewezen op de Turkse wapenindustrie die het land onafhankelijk zou maken van wapenimport. Maar dat moet niet worden overschat. De Turkse wapenindustrie is niet het resultaat van miraculeuze slimheid van Ankara, maar het resultaat van een beleidskeuze van de NAVO.

Het Turks buitenlandse en militaire beleid wordt steeds assertiever en autonomer. Dat is te zien in het optreden richting Syrië, van de invasie tot de huidige gewapende impasse, in het leveren van wapens aan Libische bondgenoten, in het belemmeren van samenwerking tussen EU en NAVO, en in de overeenkomsten voor industriële defensiesamenwerking die president Erdogan sluit met andere landen, van Maleisië tot Senegal en Oekraïne, op een schaal die zelfs voor een regionale macht opmerkelijk is.

Voordat we naar Turkse wapenprogramma’s kijken moeten we terugkijken in de tijd en de rol die de NAVO speelt bij de Turkse bewapening. In 1993 onderzocht het Anti Militaristisch Onderzoeks Kollectief (AMOK) de wapenexporten, ondersteuning van strijdkrachten en ondersteuning van de defensie-industrie van Turkije (gepubliceerd als “De Turkije-connectie” ook gepubliceerd in het Engels en Duits).

Turkije werd destijds door de NAVO gecategoriseerd als een land met een Minder Ontwikkelde Defensie Industrie (Less Developed Defence Industry, LDDI). NAVO-landen als de VS, Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland, Spanje en het VK, met geavanceerdere strijdkrachten en wapenindustrie, voerden een beleid om deze LDDI-landen (naast Turkije ook Griekenland en Portugal) te helpen bij de opbouw van een wapenindustrie. De NAVO staat dus aan de basis van de groei van de Turkse militaire industrie. Inmiddels verkoopt Ankara zijn drones aan bijvoorbeeld Qatar.

Niet alleen de NAVO, ook Turkije zelf heeft aan die ontwikkeling bijgedragen. Het zette organisaties en infrastructuur op voor defensieproductie, en richtte een Ondersecretariaat voor Defensie-industrie op. Veel van de militaire industrieën die in de jaren tachtig zijn opgericht, bestaan tot de dag van vandaag.

Ook de Turkse defensie-uitgaven groeiden snel. In 1993 had Turkije 811.000 militairen en een defensiebudget van $ 11,2 miljard, waarvan het 25,5 procent investeerde in materieel. Het defensiebudget van 2018 is daarmee onvergelijkbaar, het verdubbelde bijna tot $ 22,1 miljard (beide cijfers in 2017 valuta) waarvan 38,6 procent wordt geïnvesteerd in materieelaankoop (een van de hoogste percentages in de NAVO). Het aantal militairen werd teruggebracht tot 157.100.

Het creëren van een infrastructuur en het verhogen van de militaire budgetten maakt Turkije echter niet tot een onafhankelijke wapenproducent. Hoewel de Turkse autoriteiten beweren dat de Turkse defensie-industrie bepaalde voertuigen en vliegtuig zelfstandig heeft ontwikkeld, wordt voor de productie meestal gebruik gemaakt van westerse technologie of van gepatenteerde kennis.

Vorig jaar publiceerde het Rojava Informatiecentrum (gevestigd in noordoost Syrië) een rapport over de betrokkenheid van westerse wapenbedrijven bij de opbouw van de Turkse militaire industrie. De schrijvers ontmaskeren de zelfontwikkelde Altay-tank als een product met enorme betrokkenheid van het Duitse Rheinmetall, dat al het mogelijke doet om wapenexportcontrole te ontwijken. Het rapport vermeldt ook: Thales-technologie voor de Turkse Göktürk-spionagesatelliet; MBDA als eigenaar van het Turkse defensiebedrijf Eurosam en het contract dat Eurosam werd toegekend voor de capaciteitsstudie van een toekomstige Turks lange afstand lucht- en raketafweersysteem (Long Range Air and Missile Defence System) en het Italiaanse Leonardo dat een recent uitgebreid dochterbedrijf in Turkije exploiteert onder de naam Selex ES Elektronik Turkey.

Het is niet zo makkelijk om een onafhankelijke wapenproducent te worden. Onlangs verklaarde de Franse motorproducent Safran dat Frankrijk een van de vier landen is (de andere VS, Rusland en het VK) dat straaljagermotoren kan ontwikkelen, waardoor alleen deze beperkte groep landen onafhankelijk straaljagers kan produceren. Zelfs China worstelt hiermee nog steeds, ondanks zijn acquisities en de technologische inbreng van Rusland.

Toen begin januari Turkse F-16’s opstegen vanaf vliegbasis Incirlik – als onderdeel van de gewapende confrontatie rond Idlib – waren deze voorzien van motoren van General Electric, de F110 129, die wordt getest, gereviseerd en geassembleerd – en dus niet geproduceerd – door het Turkse TEI. Turkish Aerospace Industries (TAI) co-produceert ook F-16’s in zijn fabriek, maar dat betekent niet dat het complete vliegtuig met bewapening daar wordt gebouwd. TAI speelt ook een rol in de assemblage van de F-35, die nu wordt gehinderd door de Turkse aankoop van Russische raketafweerapparatuur waardoor de samenwerking met de VS wordt bemoeilijkt (zie F35.com of de tabel hier voor deelnemende bedrijven in een eerder stadium). Dit is allemaal nog steeds afhankelijk van technologie uit de VS en andere landen.

Turkije – met een militair budget groter dan Spanje en bijna even groot als Italië – stopt hier niet. Het heeft zijn eigen straaljagerproject, de TF-X. Volgens de Turkse krant Hürriyet deed Rolls-Royce een aanbod om de motor te leveren. Maar in december werd de deal van US $ 132 miljoen opgeschort wegens meningsverschillen rondom technologieoverdracht.

Ankara heeft ook een oogje op samenwerking bij de nieuwe Britse straaljager, de Tempest: “Zweden, Japan, Italië en Turkije worden gezien als potentiële partners voor een programma waarbij de eerste vliegtuigen rond 2035 moeten vliegen” meldt het goed geïnformeerd Defense News in juli 2019 (ook met enige Nederlandse betrokkenheid volgens Euractive). In hoeverre dit zal bijdragen aan de groeiende Turkse onafhankelijkheid met betrekking tot gevechtsvliegtuigen zal afhangen van hoe een dergelijke samenwerking zich ontwikkelt.

Het VK heeft onlangs zijn beleid ten aanzien van Turkije gewijzigd, na de inval van het Turkse leger in noordoost Syrië. In overeenstemming met EU-advies verleent het VK “geen verdere uitvoervergunningen naar Turkije voor producten die mogelijk worden gebruikt bij militaire operaties in Syrië” en “waar nodig worden open algemene exportvergunningen (OGEL) en globale algemene exportvergunningen (OGTCL)” opnieuw beoordeeld. Dit is in overeenstemming met een EU-advies dat wordt gevolgd door een meerderheid van lidstaten van de Europese Unie. Het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken schreef ook dat Turkije werd verwijderd uit de lijst van landen die onder dergelijke open vergunningen vallen. Maar Turkije blijft een belangrijke klant voor EU-wapens, en het is niet de eerste keer en het zal niet de laatste keer zijn dat het land wordt gesanctioneerd. De Duitse overheid heeft dit jaar al weer een kleine export vergunning verstrekt.

De Turkse staat en zijn krijgsmacht volgen een langetermijnbeleid om zich te ontwikkelen tot regionale macht. Gezien zijn assertieve beleid in een van de meest gedestabiliseerde regio’s ter wereld, kan Turkije een aantrekkelijke markt voor wapens zijn. Het zou echter verstandiger zijn om deze markt af te sluiten en niet bij de eerste gelegenheid weer te openen. Het is relatief eenvoudig om een wapenindustrie op te bouwen in vergelijking met de moeite die het kost om deze onder controle te krijgen als hij eenmaal is opgebouwd. Zolang Turkije militaire technologie uit het buitenland nodig heeft, bestaat deze mogelijkheid echter nog steeds.

Martin Broek 17/02/2020

Lees ook Turks militair optreden en Nederlandse wapens (2017)