EU-GEDRAGSCODE VOOR WAPENUITVOER
De Raad van de Europese Unie,
UITGAAND van de gemeenschappelijke criteria die zijn aangenomen tijdens de Europese Raden van Luxemburg en Lissabon in respectievelijk 1991 en 1992,
ERKENNEND dat staten die wapens uitvoeren, een bijzondere verantwoordelijkheid dragen,
VASTBESLOTEN hoge gemeenschappelijke normen vast te stellen die moeten worden beschouwd als minimumnormen voor het beheer van en het betrachten van terughoudendheid bij de overdrachten van conventionele wapens door alle EU-lidstaten en de uitwisseling van relevante informatie te intensiveren met het oog op meer transparantie,
VASTBESLOTEN de uitvoer te voorkomen van materieel dat kan worden gebruikt voor binnenlandse onderdrukking of internationale agressie dan wel kan bijdragen tot regionale instabiliteit,
VERLANGEND in GBVB-verband nauwer samen te werken en hun convergentie op het gebied van de uitvoer van conventionele wapens te bevorderen,
NOTA NEMEND van aanvullende maatregelen van de EU tegen onwettige overdrachten, in de vorm van het EU-programma ter voorkoming en bestrijding van illegale handel in conventionele wapens,
ZICH BEWUST van het feit dat de lidstaten van de EU een defensie-industrie in stand wensen te houden als onderdeel van hun industriële basis en hun defensie-inspanningen,
ERKENNEND dat de staten een recht hebben de middelen voor zelfverdediging over te dragen dat verenigbaar is met het recht op zelfverdediging dat erkend wordt door het VN-handvest,
heeft de volgende gedragscode en uitvoeringsbepalingen aangenomen:
CRITERIUM 1 Naleving van de internationale verbintenissen van de EU-lidstaten, in het bijzonder de door de VN-Veiligheidsraad en de Gemeenschap uitgevaardigde sancties, overeenkomsten ter zake van non-proliferatie en andere onderwerpen, alsmede andere internationale verplichtingen
Een uitvoervergunning wordt geweigerd indien de verlening ervan strijdig is met onder andere:
a) de internationale verplichtingen van de lidstaten en hun verbintenissen om VN-, OVSE- en EU-wapenembargo’s te doen naleven; b) de internationale verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens, het Verdrag inzake biologische en toxinewapens en het Verdrag inzake chemische wapens;
c) hun verbintenissen binnen het raamwerk van de Australische Groep, het Missile Technology Control Regime, de Groep van Nucleaire Exportlanden en het Wassenaar Arrangement;
d) hun verbintenis om geen enkel type antipersoneelmijn uit te voeren.
CRITERIUM 2
Eerbiediging van de rechten van de mens in het land van eindbestemming
De lidstaten evalueren de houding van het ontvangende land ten opzichte van belangrijke, in internationale mensenrechteninstrumenten vastgelegde beginselen en
a) verlenen geen uitvoervergunning wanneer er een duidelijk risico bestaat dat de beoogde uitvoer gebruikt wordt voor binnenlandse onderdrukking; b) gaan zeer zorgvuldig en met bijzondere waakzaamheid te werk wanneer zij per geval en rekening houdend met de aard van het materieel, vergunningen afgeven voor landen waar door de terzake bevoegde instanties van de VN of de Raad van Europa of door de EU ernstige schendingen van de mensenrechten zijn geconstateerd.
Met materieel dat voor binnenlandse onderdrukking gebruikt kan worden, wordt hier onder meer bedoeld materieel waarvan bewezen is dat zulk of soortgelijk materieel, voor binnenlandse onderdrukking is gebruikt door de beoogde eindgebruiker, of dat naar mag worden aangenomen een andere bestemming zal krijgen dan officieel verklaard is en gebruikt zal worden voor binnenlandse onderdrukking. Overeenkomstig de eerste uitvoeringsbepaling van deze Gedragscode, wordt de aard van het materieel zorgvuldig onderzocht, in het bijzonder indien het bedoeld is voor binnenlandse veiligheidsdoeleinden.
Binnenlandse onderdrukking omvat onder meer foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing, standrechtelijke of willekeurige executies, verdwijningen, willekeurige gevangenneming en andere ernstige schending van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden die staan omschreven in de betreffende internationale mensenrechteninstrumenten, waaronder de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
CRITERIUM 3
Interne situatie van het land van eindbestemming ten gevolge van spanningen of gewapende conflicten
De lidstaten staan geen uitvoer van materieel toe waardoor gewapende conflicten worden uitgelokt of verlengd dan wel bestaande spanningen of conflicten in het land van eindbestemming verergerd.
CRITERIUM 4
Handhaving van vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio
De lidstaten verlenen geen uitvoervergunning wanneer er een duidelijk risico bestaat dat het beoogde ontvangende land het bedoelde materieel voor agressie jegens een ander land gebruikt of er kracht mee wil bijzetten aan territoriale aanspraken.
Wanneer de lidstaten deze risico’s inschatten, houden zij onder andere rekening met:
a) het bestaan of de waarschijnlijkheid van een gewapend conflict tussen het ontvangende en een ander land;
b) eventuele aanspraken op het grondgebied van een buurland door een ontvangend land dat in het verleden met geweld heeft gepoogd die aanspraken te doen gelden, of waarvoor het met geweld heeft gedreigd;
c) de waarschijnlijkheid dat het materieel niet gebruikt zal worden voor de legitieme nationale veiligheid en verdediging van het ontvangende land; d) de noodzaak de regionale stabiliteit niet sterk in negatieve zin te beïnvloeden.
CRITERIUM 5
Nationale veiligheid van de lidstaten, van de gebieden waarvan een van de lidstaten de buitenlandse betrekkingen behartigt, alsmede van bevriende landen of bondgenoten
De lidstaten houden rekening met:
a) de mogelijke gevolgen van de voorgestelde uitvoer voor hun eigen defensie- en veiligheidsbelangen alsmede die van bevriende landen, bondgenoten en andere lidstaten, waarbij het echter niet zo mag zijn dat deze factor van invloed is op de toepassing van de criteria inzake de naleving van de mensenrechten en de regionale vrede, veiligheid en stabiliteit;
b) het risico dat de goederen tegen de eigen troepen of die van bevriende landen, bondgenoten of andere lidstaten gebruikt worden;
c) het risico van “reverse engineering” of onbedoelde overdracht van technologie.
CRITERIUM 6
Gedrag van het land dat wapens koopt, tegenover de internationale gemeenschap, met name de houding van dat land tegenover terrorisme, de aard van zijn bondgenootschappen en de eerbiediging van het internationale recht
De lidstaten houden onder andere rekening met de mate waarin het land dat wapens koopt, in het verleden:
a) het terrorisme en de internationaal georganiseerde criminaliteit heeft gesteund of aangemoedigd;
b) de internationale verbintenissen, in het bijzonder wat betreft het niet-gebruiken van geweld, heeft nageleefd, ook in het kader van het internationale humanitaire recht inzake internationale en niet-internationale conflicten;
c) zich heeft gecommitteerd aan non-proliferatie en zaken als wapenbeheersing en ontwapening, met name door ondertekening, ratificatie en implementatie van de onder b) van criterium 1 genoemde verdragen op dat gebied.
CRITERIUM 7
Gevaar voor interne ontduiking of het ongewenst opnieuw uitvoeren van wapens
Bij het beoordelen van de impact op het invoerende land van de beoogde uitvoer en van het risico dat itgevoerde goederen een andere, ongewenste eindgebruiker krijgen, wordt rekening gehouden met:
a) de legitieme belangen inzake defensie en binnenlandse veiligheid van het ontvangende land, inclusief deelname aan VN- of andere vredeshandhavingsoperaties; b) het technische vermogen van het ontvangende land om het materieel te gebruiken;
c) het vermogen van het ontvangende land om effectieve uitvoercontroles te verrichten;
d) het risico dat de wapens opnieuw worden uitgevoerd of misbruikt ten behoeve van terroristische organisaties (antiterroristisch materieel verdient in deze context extra aandacht).
CRITERIUM 8
Compatibiliteit van de wapenuitvoer met de technische en economische capaciteit van het ontvangende land, rekening houdend met de wenselijkheid dat de staten aan hun legitieme behoeften inzake veiligheid en defensie voldoen met zo gering mogelijke aanwending van menselijk en economisch potentieel voor bewapening
In het licht van informatie uit goede bron, bijv. rapporten van de UNDP, de Wereldbank, het IMF en de OESO, stellen de lidstaten zich de vraag of de voorgestelde uitvoer ernstig afbreuk zou doen aan de duurzame ontwikkeling van het ontvangende land. In dit verband beoordelen zij de hoogte van de militaire uitgaven van het ontvangende land ten opzichte van de sociale uitgaven, waarbij ook rekening wordt gehouden met steun van de EU en bilaterale steun.
UITVOERINGSBEPALINGEN
1. Elke lidstaat van de EU toetst per geval de bij hem ingediende aanvragen inzake uitvoervergunningen voor militair materieel aan de bepalingen van de gedragscode.
2. Deze code doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om in nationaal verband restrictievere regels toe te passen.
3. De EU-lidstaten verspreiden langs diplomatieke weg details over vergunningen die geweigerd worden op grond van de gedragscode voor militair materieel en lichten daarbij toe waarom de vergunning is geweigerd. Voor de mededeling van de details wordt gebruik gemaakt van het model in bijlage A. Alvorens een lidstaat een vergunning verleent die de afgelopen drie jaar door een of meer andere lidstaten geweigerd is, dan raadpleegt hij eerst die lidstaat of lidstaten. Besluit hij na raadpleging toch een vergunning te verlenen, dan brengt hij de lidstaat of lidstaten van de oorspronkelijke weigering(en) daarvan op de hoogte en geeft een gedetailleerde uitleg van zijn motivering. Het besluit om militair materieel al dan niet over te dragen, behoort tot de nationale bevoegdheid van de lidstaten. Er is sprake van weigering van een vergunning wanneer een lidstaat de toestemming voor de feitelijke verkoop of uitvoer van het betrokken materieel weigert, terwijl die verkoop of de totstandkoming van de betrokken overeenkomst normaal gesproken zou zijn doorgegaan. Daartoe kan een mede te delen weigering in overeenstemming met de nationale procedures de weigering van toestemming voor het beginnen van onderhandelingen of een afwijzende beschikking op een formeel eerste verzoek om inlichtingen inzake een specifieke order omvatten.
4. De EU-lidstaten houden dergelijke weigeringen en raadplegingen vertrouwelijk en halen er geen commercieel voordeel uit.
5. De EU-lidstaten zetten zich in voor de spoedige aanneming van een gemeenschappelijke lijst van militair materieel waarop de gedragscode van toepassing is en die gebaseerd is op soortgelijke nationale en internationale lijsten. Zolang een dergelijke lijst niet is vastgesteld, wordt de gedragscode toegepast aan de hand van nationale controlelijsten waarin, in voorkomend geval, onderdelen van relevante internationale lijsten zijn overgenomen.
6. De criteria in deze gedragscode en de raadplegingsprocedure van punt 3 van de uitvoeringsbepalingen gelden ook voor goederen voor tweeërlei gebruik als vermeld in bijlage 1 van Besluit 94/942/GBVB van de Raad, als gewijzigd, wanneer er redenen zijn om aan te nemen dat de eindgebruikers van dergelijke goederen de strijdkrachten de binnenlandse veiligheidsdienst of vergelijkbare eenheden in het ontvangende land zijn.
7. Teneinde de gedragscode zo doeltreffend mogelijk te maken, streven de EU-lidstaten in het kader van het GBVB naar versterking van hun samenwerking en bevordering van hun convergentie op het gebied van de uitvoer van conventionele wapens.
8. Iedere EU-lidstaat doet vertrouwelijk een jaarverslag over zijn uitvoer op defensiegebied en over de toepassing van de code toekomen aan de andere EU-partners. Deze verslagen worden besproken tijdens een jaarlijkse bijeenkomst in GBVB-verband. Tijdens die bijeenkomst wordt ook de manier waarop de gedragscode wordt gebruikt, geëvalueerd, wordt bezien of de code op bepaalde punten moet worden verbeterd en wordt aan de Raad een geconsolideerd verslag, gebaseerd op de bijdragen van de lidstaten, voorgelegd.
9. De EU-lidstaten beoordelen in voorkomend geval in het kader van het GBVB gezamenlijk de situatie van potentiële of werkelijke ontvangers van wapens uit de EU-lidstaten in het licht van de beginselen en criteria van de gedragscode.
10. Gesteld wordt dat de lidstaten, waar dat passend is, ook rekening mogen houden met het effect van de voorgestelde uitvoer op hun economische, sociale, commerciële en industriële belangen, maar dat deze factoren evenwel niet van invloed mogen zijn op de toepassing van de voorgaande criteria.
11. De EU-lidstaten spannen zich tot het uiterste in om andere wapenexporterende staten ertoe over te halen de beginselen van deze gedragscode te onderschrijven.
Deze gedragscode en de uitvoeringsbepalingen komen in de plaats van eerdere uitwerkingen van de gemeenschappelijke criteria van 1991