SPanning, maart 2009.
NAVO-landen goed voor leeuwendeel internationale wapenhandel
De internationale wapenhandel wordt van oudsher gedomineerd door ’s werelds grootste militaire machten, tegenwoordig vooral de VS en Rusland, op enige afstand gevolgd door Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië. Opvallend is de opmars van Nederland, dat behoort tot de subtop van de wapenexport.
Tekst: Frank Slijper
Het Nederlandse, op papier restrictieve wapenexportbeleid wordt in de praktijk flexibel toegepast. Ondanks armoede of conflictsituaties in de landen van bestemming, geven economische en militaire argumenten meestal de doorslag om wel te leveren. Nederland laat graag weten dat het pal staat voor internationale vrede en veiligheid, maar kijkt als het om wapenexporten gaat dikwijls de andere kant op. Werkgelegenheidsaspecten en de relaties met bondgenoten, de VS voorop, zijn uiteindelijk vaak van doorslaggevend belang. Militaire macht en wapenhandel hebben alles met elkaar te maken. Een van de peilers van een militaire grootmacht is de controle over de meest geavanceerde wapentechnologie. Zo kan de eigen krijgsmacht van de modernste wapens worden voorzien en kunnen landen zonder grote eigen wapenindustrie militair worden gebonden. Dat gaat natuurlijk ook op voor de relatie tussen de VS en veel NAVO-partners, zoals Nederland dat qua wapenkeus sterk Amerikaans georiënteerd is. Niet voor niets vliegt de luchtmacht hier altijd met Amerikaanse gevechtsvliegtuigen en zal het dat – getuige het veelbesproken JSF-dossier – met redelijke waarschijnlijkheid ook de komende decennia blijven doen.
VS als grootverbruiker
Het kale defensiebudget van Washington ligt dit jaar op 538 miljard dollar en vertegenwoordigt bijna de helft van alle militaire uitgaven wereldwijd. Dat is dan nog exclusief de zogenaamde ‘wartime supplementals’, extra budget ter waarde van 140 miljard dollar voor de oorlogen in Irak en Afghanistan. De NAVO als geheel is goed voor 70 procent. In absolute termen heeft de VS een straatlengte voorsprong op elk ander land. Met die onwaarschijnlijk hoge defensiebegroting is Washington in staat de militaire machtspositie vast te houden – full spectrum dominance heet dat in militair jargon. Zelfs onder Obama worden de komende paar jaar geen drastische bezuinigingen verwacht. Want met de economische crisis heeft zich een nieuwe vijand aangediend. In een recente toespraak noemde de Amerikaanse Director of National Intelligence, Dennis C. Blair, voor het eerst niet het terrorisme, maar internationale instabiliteit als gevolg van de crisis de belangrijkste kortetermijnbedreiging voor de VS. En als nieuwe dreigingen worden gesignaleerd, betekent dat doorgaans kassa voor krijgsmacht en industrie.
De Amerikaanse wapenindustrie weet zich verzekerd van grote bestellingen van het Pentagon en kan daarom de productiekosten relatief laag houden, wat uiteraard de internationale concurrentiepositie ten goede komt. Datzelfde grote defensiebudget garandeert tegelijk dat grote sommen geïnvesteerd worden in de ontwikkeling van nieuwe wapens. Daarmee is de VS in staat een militair-technologische voorsprong te behouden op de concurrentie, en kan het tot op zekere hoogte de internationale militaire machtsverhoudingen dicteren.
Aan de Aziatische oostkust is duidelijk zichtbaar hoe sterk Amerikaanse buitenlandse politiek en wapenhandel met elkaar vervlochten zijn. Landen als Zuid-Korea, Japan en Taiwan zijn vrijwel volledig met Amerikaanse wapens uitgerust. Na 11 september zijn bovendien de banden sterk aangehaald met India en Pakistan, waartegen in de jaren daarvoor een wapenembargo liep. Landen als Bahrein, Filippijnen en Marokko tekenden lucratieve wapendeals en ontvingen de speciale status van ‘Major Non-NATO Ally’. Irak en Afghanistan zijn, net als Israël en Egypte, sterk afhankelijk van miljarden dollars aan Amerikaanse wapensteun.
Wapenhandel wordt door meer landen als instrument van hun buitenlandse politiek gezien. Voor Frankrijk is het nog altijd een verzekering voor invloed in Afrika. Groot-Brittannië weet zich voor jaren van toegang tot de Saoedische olie verzekerd door steun te verlenen aan met smeergeld omgeven wapenorders. Met een beroep op de nationale veiligheid blokkeerde oud-premier Blair twee jaar geleden een groot fraudeonderzoek in deze zaak.
Economisch belang
Kleinere landen, zoals Nederland, kunnen veel moeilijker zoveel politiek gewicht in de schaal leggen. Daar spelen bij de export van wapens economische en militair-industriële belangen dikwijls de boventoon: het behouden of opbouwen van een eigen wapenindustrie en de daarbij behorende werkgelegenheid. Veel staten beschouwen een eigen militaire productiecapaciteit ook als strategisch belang, omdat ze niet geheel afhankelijk willen zijn van buitenlandse fabrikanten en hun overheden. Zonder financiële injecties en met een beperkte thuismarkt moeten die bedrijven exporteren om te overleven.
Dit geldt ook voor Nederland. Al jaren behoort Nederland tot de tien grootste wapenexporteurs ter wereld, de laatste paar jaar zelfs op een vijfde plek, volgens het internationale onderzoeksinstituut SIPRI (Stockholm International Peace Research Institute). Het gaat dan om de ‘legale’ wapenhandel door bedrijven als Thales Nederland (radar en vuurleidingssystemen), De Schelde (marineschepen) en Stork (militaire vliegtuigdelen); Defensie speelt als exporteur van overtollig materiaal een belangrijke rol.
Damen Shipyards kocht in 2000 met miljoenen staatssteun de noodlijdende marinewerf De Schelde in Vlissingen. Na jaren afhankelijkheid van binnenlandse orders zijn de afgelopen tijd twee grote exportorders binnengehaald. In 2004 was dat een Indonesisch contract voor vier korvetten met een geschatte waarde van ongeveer 700 miljoen euro. Vorig jaar haalde De Schelde een order binnen uit Marokko. Voor naar schatting 500-800 miljoen euro koopt het Noord-Afrikaanse land drie fregatten.
Beide marineorders bieden ook werk aan Nederlandse toeleveranciers. De grootste daarvan is Thales Nederland, vroeger bekend onder de naam Hollandse Signaal Apparaten of HSA. Thales levert hightech militaire elektronica voor bovengenoemde schepen. Daarnaast haalde het bedrijf de afgelopen jaren grote opdrachten binnen van de marines van Venezuela, Turkije, India en Bangladesh.
Het afgelopen decennium heeft de afstoting van overtollig defensiematerieel een groot deel van de Nederlandse wapenverkopen gedomineerd. Want wat hier overbodig raakt, is voor veel andere landen nog prima te gebruiken. Dat roept de vraag op hoe onafhankelijk een restrictief wapenexportbeleid kan zijn als de overheid tegelijk exporteur en controleur is; wanneer de verkoop van wapens een belangrijke aanvulling op het defensiebudget vormt? Alleen al voor de periode 2003 tot en met 2006 hadden tweedehands verkopen van Defensie een waarde van anderhalf miljard euro.
Vrijwel een complete krijgsmacht aan wapens vertrok sinds 1998 naar Chili: meer dan 200 Leopard-tanks, 4 marinefregatten en 18 F-16 gevechtsvliegtuigen. Dat leverde de Nederlandse staatskas ruim 500 miljoen euro op. In 2007 verkocht Defensie 6 F-16 gevechtsvliegtuigen aan Jordanië. Luchtafweersystemen gingen naar Thailand. Egypte kocht in 2005 nog eens 431 YPR-pantservoertuigen op.
Criteria voor export
Het wapenexportbeleid is in Nederland in handen van twee ministeries: Economische Zaken en Buitenlandse Zaken (BuZa). BuZa heeft alleen een stem bij exporten naar niet-NAVO- landen en Turkije. Bij exporten naar een aantal ontwikkelingslanden wordt ook de minister van Ontwikkelingssamenwerking in de besluitvorming betrokken.
De buitenlandspolitieke toets beoordeelt de exportvergunningsaanvraag aan de hand van acht criteria die in EU-verband gelden. De criteria zelf dateren van begin jaren negentig, maar pas in 1998 werd overeenstemming bereikt over een EU-Gedragscode voor wapenexport met als doel tot een zekere mate van harmonisering te komen. Hoewel dat nog maar zeer ten dele het geval is, werd eind vorig jaar deze code omgezet in een juridisch bindend Gemeenschappelijk Standpunt, dat lidstaten verplicht een en ander in nationale wetgeving te verankeren.
De criteria zouden moeten voorkomen dat lidstaten wapens verkopen aan landen die binnenlandse conflicten kennen, die op gespannen voet staan met een buurland, of die mensenrechten stelselmatig schenden. Daarnaast speelt een rol hoe landen zich binnen de internationale gemeenschap gedragen, bijvoorbeeld bij de naleving van verdragen. Tenslotte speelt ook een rol hoe wapenexporten zich verhouden tot ‘het technische en economische vermogen van het ontvangende land, rekening houdend met de wenselijkheid dat staten met een zo gering mogelijk beslag op mensen en economische middelen voor bewapening, in hun legitieme veiligheids- en defensiebehoeften voorzien’.
Millenniumdoelen
Die legitieme veiligheidsbehoefte is een heikel punt. Want jaarlijks geven ontwikkelingslanden ruim 18 miljard euro uit aan wapens. ‘Met dit bedrag kan kindersterfte wereldwijd worden uitgebannen én kunnen alle kinderen naar de basisschool. Zo zouden twee van de acht millenniumdoelen van de Verenigde Naties in één klap zijn bereikt’, aldus de Control Arms-coalitie van maatschappelijke organisaties als Oxfam en Amnesty International, die al jaren ijveren voor een internationaal wapenhandelsverdrag.
Aan de andere kant beschuldigen ontwikkelingslanden de westerse wereld terecht van hypocrisie: met een fractie van de honderden miljarden die NAVO-landen aan defensie uitgeven, zouden die millenniumdoelen al lang bereikt zijn.
De andere wapenexportcriteria zijn evenzeer goed voor de nodige controverse, niet in de laatste plaats als het om Nederland gaat. Hoe bestaat het dat Den Haag, in het voetspoor van de VS, de deur weer open heeft gezet voor wapenhandel met India en Pakistan, volgens veel analisten het grootste kruitvat van de wereld. In het kader van de strijd tegen het terrorisme kocht Pakistan in 2007 voor 20 miljoen euro nachtzichtapparatuur made in the Netherlands. De marines van beide landen leunen sterk op Nederlandse militaire elektronica. Wie mocht denken dat Nederland geen wapenverkopen aan dictaturen toestaat heeft het ook mis. Saoedi-Arabië, Egypte en Jordanië tekenden de laatste jaren miljoenencontracten met Nederland.
Gidsland?
Nederland staat zich er graag op voor gidsland te zijn als het gaat om internationaal recht. Als gastheer van het Internationaal Gerechtshof, het Internationaal Strafhof, het Joegoslavië Tribunaal en de OPCW – de organisatie van het chemische wapenverdrag – afficheert Den Haag zich als ‘internationale stad van vrede, recht en veiligheid’.
Ook is Nederland verklaard voorstander van een VN-verdrag dat de wapenhandel aan minimumeisen moet binden. Momenteel onderzoekt een groep internationale ambtenaren de haalbaarheid daarvan. Tot nu stemmen de onderhandelingen daarover – Amerikaanse oppositie en grote scepsis bij Rusland en China – niet bijzonder hoopvol.
Wil Nederland werkelijk geloofwaardig zijn als gidsland op het gebied van internationale vrede en veiligheid dan moet het eerst zelf een drastisch ander wapenexportbeleid voeren, waarbij mensenrechten, regionale veiligheid en duurzame ontwikkeling veel zwaarder wegen. Tegelijk dient het bovendien flink te snoeien in de eigen defensie-uitgaven, om te beginnen in de volstrekt overbodige Joint Strike Fighter.
Frank Slijper is als onderzoeksjournalist gespecialiseerd in Nederlandse wapenhandel. Hij is werkzaam voor de Campagne tegen Wapenhandel.
Samen met Martin Broek publiceerde Frans Slijpers het boek Explosieve materie. Nederlandse wapenhandel blootgelegd, Uitgeverij Papieren Tijger: Breda 2003, 236 pagina’s
Grootste wapenexporterende landen na de Koude Oorlog (SIPRI Trend Indicator Value, in miljoen US dollars;)
http://www.sp.nl/nieuws/spanning/200903/geopolitiek_smeermiddel.shtml