Boekrecentie – door Martin Broek.
Het is onmogelijk het boek ‘de grote beschavingsoorlog’ van Robert Fisk te bespreken in een paar honderd woorden. Daarvoor zitten er teveel lagen in, teveel benaderingen van de politieke ontwikkelingen in een gebied dat ik voor het gemak het Midden-Oosten zal noemen.
In het boek worden ook de genocide in Turkije van 1915 beschreven, de vuile oorlog in Algerije en de inval van de Russen in Afghanistan. Dertig jaar journalistieke omzwervingen tussen een kaft. 1400 pagina’s: falende diplomatie, gesprekken met militairen, politici, geestelijken, collega journalisten en bijvoorbeeld huiveringwekkende observaties van Iraanse militairen die per trein terugkeren van het front in de oorlog tussen Irak en Iran. Alles geschreven in en journalistieke stijl die zaken en mensen dichtbij brengt.
Soms vraag je je tijdens het lezen af waarom doe ik dit? Waarom lees ik deze ellende? Waarom wil ik dit weten? Doe dat boek dicht en lees een boek zonder bloed, zonder opgereten kinderlijkjes en snot uit neuzen. Toch las ik door, omdat de ellende niet alleen beschreven is om een verhaal te hebben, maar ook om een kant aan verhaal te laten zien die vaak buiten beeld blijft. De gruwelijke martelingen in de politie bureaus van Algerije, werden minder benoemd dan de moordpartijen van de islamisten. Fisk laat die andere kant zien. De wijze van optreden van het Israëlische leger en de resultaten daarvan moet wel beeldend beschreven worden, om duidelijk te maken dat de woorden ‘militaire gevechtsopraties’ een foute keuze is als burgers moedwillig en bewust worden afgeslacht.
Het is duidelijk dat Fisk in Beiroet woont. Op zijn balkonnetje aan de Middellandse Zee leest hij de Independent van gisteren, maar ook Arabische kranten. Hij schrijft als Brit, soms arrogant, maar ook als iemand die midden in de wereld staat en leeft die hij beschrijft. (In zijn volgende boekje, ‘dagboek van een oorlog’ ziet hij bijvoorbeeld vanaf zijn balkon Beiroet beschieten in de miserabele zomer van 2006).
De grote beschavingsoorlog bevat een hoofdstuk over wapenhandel (pp. 981-1035). Dat verwacht je niet, maar in dit boek lijkt het wel een rondgang langs de andere hoofdstukken waar geweld en oorlog zo’n grote rol speelden, ze komen allemaal langs de oorlogen in Afghanistan, Irak en Irak, Koeweit en Israël en worden verbonden met de wapenhandel. Het hoofdstuk begint met een wandeling over een wapenbeurs in Abu Dhabi in 2001 waar hij “een gemotoriseerd kanon uit Nederland” ziet. Nu weten we dat Jordanië de potentiële klant was voor dit wapen van de Rotterdamse Droogdok Maatschappij. Hij maakt zich kwaad over klaprozen als versiering van Britse revers – inclusief die van prins Charles – op de beurs. Dit terwijl de klaproos ook symbool is van die vreselijke Eerste Wereldoorlog.
In vlaanderens velden
Bloeien de klaprozen
Tussen de kruisen
Die rij aan rij
Onze plek markeren,
herdicht hij (of de vertaler) vrijelijk naar het mooiere origineel (‘In Flanders fields’ van Lt. Kolonel John McCrae, 1872-1918. http://nl.wikipedia.org/wiki/In_Flanders_Fields)
Fisk zoekt een verklaring voor zijn bezoeken aan wapenberuzen en vraagt zich af: “Wie zijn de mannen die dit misselijke materiaal produceren. Hoe gaan de slachtoffers om met deze vernietiging van hun levens? “Welke taal is in staat de met de wapenindustrie samenhangende wetenschap en dood en winst op zo’n grote schaal te vatten?”” Taal daar is Fisk naar op zoek en op die wapenbeurs in 2001 vindt hij maar op één plaats het woord dood. Een Iraanse raket heet Nazeat en dat betekent ‘de verschrikking van de dood.’ “Ja, Iran was het enige land op deze hele wereldwapenbeurs dat het ware doel van een wapen onthulde,” merkt hij dan op.
Fisk komt op de beurs ook het wapen tegen dat hem het meeste intrigeert, de Hellfire-raket. In de stand van Lockheed Martin praat hij met de deskundige van dit bedrijf. Het was een gesprek tussen werelden die elkaar niet konden verstaan. Dé deskundige van de grootste wapenfabrikant in de wereld wist niet, wilde dus niet weten, dat de Hellfire, tot 2001, was ingezet om burgers te doden in Libanon en op de Westelijke Jordaanoever. Later in de oorlog tegen het terrorisme kwamen daar Afghanistan, Jemen en Falluja nog bij. Fisk vindt in 1996 in Zuid-Libanon brokstukken van een Hellfire die door een ambulance met dertien vluchtende mensen was gegaan. Fisk noemt de slachtoffers allen bij naam, waardoor ze een gezicht krijgen, meer mens dan abstractie worden, en beschrijft de gruwelen: “”Ik zag een ander meisje – Manar – ze was overdekt met bloed en ze bleef maar zeggen: “”Het hoofd van mijn zusje is ontploft””.””
Fisk gaat naar de makers van de raket, confronteert ze met het verhaal en brengt ze tot schaamte, maar nog steeds worden mensen gedood met hetzelfde wapen. Fokker Special Products levert in 1997, een paar maanden na het voorval, met toestemming van de Nederlandse overheid onderdelen voor Hellfires aan de Verenigde Staten. Nederland vertrouwt erop dat zijn belangrijkste bondgenoot weet wat ze doet en weigert daar afspraken over te maken of dit te controleren. Gegevens of de onderdelen in de VS zijn gebleven of aan een klant in een ander land zijn geleverd, of aan grootverbruiker Israël (dat dit geleide anti-tankwapen zelfs inzet tegen personen in rolstoelen), die hebben we niet en de Nederlandse overheid steekt de kop in het zand en zet een maatschappelijk verantwoord regeren masker op en is verder doof, blind en stom.
Door het hele boek heen rukt Fisk maskers af, hij doet dat met historisch bewustzijn, met een aangename eruditie, betrokkenheid, vasthoudendheid en tussen de regels door met levensvreugde. Al is het geen vrolijk boek en duidelijk wordt dat niet alle kennis het leven aangenamer maakt, maar het voed de motivatie, de kwaadheid en het verdriet nodig om door te gaan met de strijd voor internationale solidariteit.
Martin Broek