Verkiezingsprogramma
In lijn met eerdere voorstellen van de D66-kamerfractie pleit het verkiezingsprogramma van de partij voor Europeanisering van het wapenexportbeleid, met oprichting van een onafhankelijke Europese wapenexportautoriteit, met “een doorslaggevende stem wanneer lidstaten verschillend denken over het leveren van bepaalde wapensystemen aan anderen”.
D66 wil een aanscherping van de huidige wapenexportcriteria, controle na levering van wapens en het automatisch bevriezen van wapenleveringen bij het instellen van een wapenembargo.
De partij staat ook voor meer budget voor de krijgsmacht, met gezamenlijke Europese investeringen in productie van nieuwe wapens. Defensie moet samenwerken “met de private sector om als krijgsmacht flexibeler en beter aangepast aan onverwachte omstandigheden te kunnen functioneren.”
In de Kamer
D66 steunde moties voor het beperken van wapenexporten naar Saoedi-Arabië en Turkije. Ze nam enkele malen ook zelf het initiatief om deze onderwerpen via Kamervragen of in Kamerdebatten aan de orde te stellen. Zo riep de fractie de regering op er bij andere EU-landen op aan te dringen Saoedische wapentransporten per schip niet langer toe te laten. De partij stemde tegen een stop op het afgeven van wapenexportvergunningen voor Egypte en pleitte voor het toestaan van meer wapenleveranties aan Taiwan.
D66 diende samen met GroenLinks een motie in voor het instellen van een vergunningplicht voor de export van surveillancetechnologie. Deze werd met een ruime meerderheid aangenomen. Ze stemde tegen een motie voor een verbod op het gebruiken van ontwikkelingssamenwerkingsgeld voor grensbewaking.
D66 steunde de oprichting van het Defensiematerieelfonds. De fractie stemde voor één motie om de bouw van nieuwe onderzeeboten zoveel mogelijk bij de Nederlandse wapenindustrie neer te leggen, maar tegen twee andere moties van soortgelijke strekking. Defensiewoordvoerster Belhaj sprak zich uit tegen mensen die “negatieve dingen roepen over de wapenindustrie” en toonde zich “zeer tevreden” over de oprichting van het Europees Defensiefonds, mede omdat zij daarbij “ook veel kansen voor de Nederlandse defensie-industrie” ziet.
Als minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking was D66-lijstttrekker Kaag verantwoordelijk voor het wapenexportbeleid van de huidige regering. Ze voerde als zodanig een weinig opvallende koers, waarin het instellen van de zogenaamde ‘presumptions of denial’ tegen Saoedi-Arabië, de VAE en Turkije uitschieters waren. Deze houden in dat er geen wapenexportvergunningen voor de betreffende landen worden afgegeven, tenzij duidelijk is dat de te leveren goederen niet ingezet kunnen worden bij de oorlog in Jemen respectievelijk het Turkse militaire optreden in Noord-Syrië. De stap om over te gaan tot een daadwerkelijk wapenembargo wees Kaag echter herhaaldelijk resoluut van de hand, omdat een embargo alleen zin zou hebben in EU-verband.
Een soortgelijk voorbehoud ten aanzien van Egypte werd na enige tijd weer opgeheven, waarna wapenbedrijf Thales ruim baan kreeg voor een grote levering van radar- en vuurleidingssystemen voor de Egyptische marine. In veel andere gevallen verwees Kaag vooral naar bestaand beleid en regelgeving, met de mededeling dat daar niet van af te wijken valt. Zo weigerde ze categorisch om betere controles op het via Nederland doorvoeren van munitie naar controversiële bestemmingen in te voeren. Ook gaf ze, net als haar voorgangers, makkelijk toestemming voor wapenleveringen aan mensenrechtenschenders en autoritaire regimes.