[Verschenen in Vredesspiraal – februari 2024] Nederlandse wapenexporten halen zelden de krant, laat staan de voorpagina. In november vorig jaar opende NRC echter met een artikel waarin uit de doeken werd gedaan dat de regering besloten had dat vanuit een verzameldepot bij vliegbasis Woensdrecht onderdelen van F-35’s aan Israël geleverd mochten blijven worden, ondanks de inzet van deze gevechtsvliegtuigen bij de verwoestende aanvallen op Gaza. Daarbij werden waarschuwingen van juristen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken over mogelijke betrokkenheid bij oorlogsmisdaden in de wind geslagen. Dit schokkende bericht is tekenend voor de richting die het Nederlandse wapenexportbeleid opgaat.
Uit antwoorden op Kamervragen, Kamerdebatten en de inbreng namens de regering in een door vier NGO’s aangespannen, en verloren, kort geding tegen het voorzetten van deze leveringen, wordt echt duidelijk hoe verstrekkend het regeringsbeleid op dit vlak is. In eerste instantie beweert de regering dat niet vastgesteld kan worden of Israël F-35’s inzet bij het schenden van oorlogsrecht, maar hoofdzakelijk stelt demissionair minister Schreinemacher (VVD) van Buitenlandse Handel dat het ook niet uitmaakt. Haar besluit steunt op een politieke afweging waarin de goede verhoudingen met bondgenoten binnen het F-35 programma – Israël, maar meer nog hoofdproducent VS – en de positie en belangen van de Nederlandse wapenindustrie voorrang krijgen boven het niet meewerken aan oorlogsmisdaden.
Een belangenafweging die op een correcte manier is gemaakt en niet onredelijk is, aldus de rechtbank Den Haag in een teleurstellend, maar niet onverwacht vonnis in het kort geding.*
Exportregels buiten werking
Uit eerdere zaken bleek al dat rechters in het algemeen oordelen dat de regering alle ruimte heeft om zelf over wapenexporten te besluiten, ook wanneer deze bijdragen aan mensenrechtenschendingen.
Juridisch gezien pakt de uitspraak in de zaak rond Israël echter nog ongunstiger uit: het bevestigt dat de regering in feite geen wapenexportregels meer hoeft toe te passen wanneer eenmaal een ‘algemene vergunning’ voor bepaalde exporten is afgegeven. Dit type vergunningen is een aantal jaren geleden geïntroduceerd om bedrijven voor bepaalde projecten met grensoverschrijdende samenwerking, zoals de ontwikkeling en productie van de F-35, eenmalig toestemming te geven voor exporten, zonder dat hierbij verder toetsing voor elke individuele uitvoer plaatsvindt. In lijn met de opvatting van de regering hierover, stelt de rechtbank nu dat de regering kan besluiten zo’n algemene vergunning te handhaven, ook wanneer veranderende omstandigheden, bijvoorbeeld in het land van bestemming, eigenlijk aansporen tot het niet afgeven van vergunningen.
Toetsing eindgebruiker vervalt
Dit feitelijk buiten werking stellen van wapenexportregels gaat in de toekomst op veel grotere en bredere schaal plaatsvinden. In de zomer van 2023 liet de regering aan de Tweede Kamer weten dat het vaker zulke algemene vergunningen wil gaan inzetten.
Daarnaast gaat Nederland zich aansluiten bij het akkoord van Toulouse, een verdrag tussen Frankrijk, Duitsland en Spanje om de onderlinge handel in wapenonderdelen makkelijker te maken. De deelnemende partijen spreken hierin af dat ze automatisch een vergunning zullen toekennen voor de export van wapenonderdelen naar elkaar, en dat het land waarin een compleet wapensysteem met deze onderdelen geassembleerd wordt zelfstandig kan besluiten naar welke landen dit uitgevoerd mag worden. Nu is het nog het geval dat de Nederlandse regering bij het beslissen over exportvergunningen ook moet toetsen op zo’n eindgebruiker, en dus export van onderdelen kan weigeren vanwege de beoogde bestemming van het totale wapen. In de praktijk wordt hier overigens al vaker van afgezien, met name bij exporten naar de VS, die al langer bedongen hebben dat Nederland zich niet bemoeit met waar wapens, voorzien van Nederlandse onderdelen, heengaan.
Oekraïne als excuus
De regering gebruikt de oorlog in Oekraïne – met een beroep op veiligheidsbelangen en daarvoor noodzakelijke steun aan de wapenindustrie – om dit proces van het buiten werking stellen van wapenexportregels in een stroomversnelling te brengen, maar het was al langer gaande. Een duidelijk vanuit de wapenindustrie zelf ingestoken initiatiefvoorstel van VVD en CDA om het wapenexportbeleid fors te versoepelen dateert van begin 2021: de nu voorgestelde wijziging was in het Coalitieakkoord, dat aan het eind van dat jaar werd gesloten, al aangekondigd.
Einde aan terughoudend exportbeleid
De wijziging werpt zijn schaduw ook al vooruit. Zo werd halverwege 2022 een exportvergunning uitgegeven om radar-, communicatie- en commandosystemen voor kustwachtschepen, via Duitsland, aan de Egyptische marine te leveren. Ook nu werd een negatief advies van ambtenaren van Buitenlandse Zaken naast zich neergelegd.
De regering stelde dat het, vooruitlopend op toetreding tot het akkoord van Toulouse, vertrouwen diende te hebben in het Duitse wapenexportbeleid. Ter vergoelijking wordt daaraan toegevoegd dat de mensenrechtensituatie in Egypte weliswaar steeds slechter wordt, maar dat niet vastgesteld kan worden dat de te leveren wapens hierbij ingezet zullen worden, omdat de Egyptische regering niet expliciet meldt dit van plan te zijn. Zo wordt de mensenrechtentoets bij wapenexporten sowieso al tot een lachertje gemaakt.
Onderdelen maken jaarlijks een groot deel uit van de totale wapenexport. Dat vertrouwen hebben in het beleid van de ander betekent daarmee een einde aan een belangrijk aspect van het redelijk terughoudende exportbeleid dat Nederland zelf de afgelopen paar decennia heeft gehanteerd.
Frankrijk heeft binnen de EU waarschijnlijk het soepelste exportbeleid en is bijvoorbeeld de hele oorlog in Jemen door volop wapens blijven leveren aan Saoedi-Arabië, terwijl Duitsland één van de belangrijkste wapenleveranciers voor Israël is. Landen waarvoor tot nu toe nauwelijks Nederlandse wapenexporten werden toegestaan kunnen in de nabije toekomst dus zonder obstakels op de klantenlijst verschijnen.
Trend van militarisering
De ontwikkelingen in het Nederlandse wapenexportbeleid spelen zich niet een vacuüm af. Beleidsmatig gezien vloeien ze voort uit én dragen bij aan de trend van militarisering van buitenlands beleid, inclusief de snelle stijgingen van militaire uitgaven. Ook op Europees niveau worden regels opzijgeschoven ten gunste van de wapenindustrie.
In een nieuwe EU-regeling, waarbij € 500 miljoen gestoken wordt in verhoging van capaciteiten voor munitieproductie, is bijvoorbeeld opgenomen dat lidstaten uitzonderingen moeten maken op milieu- en sociale regels die dit in de weg staan. En half november deden de EU-ministers van Defensie een gezamenlijke oproep aan de private financiële sector (zoals banken en pensioenfondsen) om meer te investeren in de wapenindustrie en deze niet aan duurzaamheidsvereisten te onderwerpen. Tegelijkertijd zijn nieuwe EU-maatregelen in de eerste plaats gericht op het vergroten van de export van Europese wapens naar niet-EU-landen.
Serviele houding
De serviele houding die de Nederlandse regering, met instemming van vrijwel de gehele Tweede Kamer, aanneemt ten dienste van de wapenindustrie heeft verstrekkende gevolgen, zoals uit de voortgaande leveringen aan Israël blijkt, en zal in de toekomst nog veel grotere consequenties gaan krijgen.
Het afscheid van een eigen toetsing aan wapenexportcritera voor een groot deel van de Nederlandse wapenexport, en de mogelijkheid die EU-criteria te omzeilen of marginaliseren in gevallen wanneer die nog wel plaats moet vinden, zet de deuren wagenwijd open voor het leveren van wapens voor oorlog en onderdrukking wereldwijd.
Mark Akkerman
* Dit artikel werd geschreven voordat het hof in hoger beroep een gunstiger uitspraak deed en de uitvoer van F-35 onderdelen naar Israël verbood. Helaas voelt de regering zich niet aan deze uitspraak gebonden.