Aan: de leden van de Vaste Kamercommissies Buitenlandse Zaken en Economische Zaken Betreft: AO Wapenexportbeleid 20 november 2003
Groningen/Amsterdam, 14 november 2003
Geacht Kamerlid,
Met het oog op het Algemeen Overleg Wapenexportbeleid van donderdag 20 november aanstaande wil de Campagne tegen Wapenhandel U graag een aantal zaken voorleggen, die ons inziens nadere aandacht verdienen. Zowel op de rapportage aan de Kamer, als in de uitvoering van het wapenexportbeleid hebben wij kritiek. Daarom graag uw aandacht voor het volgende:
1. Transparantie/Openbaarheid: Wij zijn van mening dat het uitgebreide overzicht van wapenexportvergunningen, zoals u dat vertrouwelijk ter inzage wordt gegeven, voortaan openbaar dient te worden, bijvoorbeeld als onderdeel van het Jaarrapport Wapenexportbeleid. Immers, VPRO radioprogramma Argos heeft in samenwerking met de Campagne tegen Wapenhandel in 2000 via een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) een vergelijkbaar, maar veel uitgebreider overzicht over de periode 1991 tot en met 1999 ontvangen. Dit overzicht bevat, naast de aan u ter inzage gelegde gegevens, data van vergunningsaanvraag en -verstrekking, alsook gegevens over de realisatie van de vergunning. Kortom: via een WOB krijgen ‘buitenstaanders’ meer informatie over wapenexporten, dan u als Kamer – vertrouwelijk – wordt gegeven.
Hieraan gekoppeld pleiten wij bovendien voor de onmiddellijke stopzetting van het vertrouwelijke karakter dat het begin van uw AO tot dusverre steeds heeft gehad. Tenslotte blijft de huidige vorm van rubriceren in het openbare jaarrapport de helderheid niet ten goede komen. Bijna driekwart van alle exportvergunningen voor militaire goederen is onderdeel dan wel component (A10 en B10).
2. Niet gerapporteerde militaire exporten: Ook in een ander opzicht schiet de informatie die u als Kamer bereikt ernstig tekort. Onder de kop “De Nederlandse defensiegerelateerde industrie in 2002” staat dat de industrie 863 miljoen euro heeft verdiend aan exporten met een militaire bestemming. Daar staat een bedrag van 450 miljoen euro aan wapenexportvergunningen tegenover. Rekening houdend met het feit dat exportvergunningen soms niet volledig worden gerealiseerd en dat tweedehands defensiematerieel niet als industriële export geldt, is het verschil tussen beide cijfers nog groter. Ook over de voorgaande jaren is een dergelijk verschil zichtbaar. Conclusie: slechts de helft van de Nederlandse militaire export krijgt het etiket ‘militaire goederen’. Het overige deel, zogenaamde niet-strategische goederen en dual-use met een militaire bestemming, blijft volledig buiten beeld. De Campagne tegen Wapenhandel vindt dat de export van dual-use goederen met een militaire eindbestemming ook in de jaarrapportage moet worden opgenomen. De export van niet-strategische goederen (en diensten) valt niet alleen buiten de vergunningsplicht, de meldplicht die bestond middels de ‘Beschikking aanmelding buitenlandse militaire orders’ is ruim een jaar geleden stilletjes opgeheven. Wij pleiten voor de onmiddellijke reparatie van dit controle instrument en de opname ervan in het jaarrapport wapenexportbeleid. Het feit dat bepaalde goederen niet onder de vergunningsplicht vallen, betekent niet dat ze geen militaire relevantie hebben. De Nederlandse bouw- en baggerwereld verdient bijvoorbeeld veel geld met de aanleg van militaire infrastructuur. Als voorbeeld noemen de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij de bouw van een marinebasis in India, die in de toekomst de marine poot van India’s nucleaire triade moet worden. Onder de huidige omstandigheden geldt voor dergelijke activiteiten meld- noch vergunningsplicht. Een ander voorbeeld is de levering van onderdelen voor militaire transportvliegtuigen van Fokker in Indonesië en het onderhoud ervan.
3. Doorvoer: Nieuw in het jaarrapport is de bijlage met cijfers over de doorvoer van militaire goederen. Het bedrag van 2,84 miljoen euro, waarvan de helft met bestemming Israël, komt ons buitengewoon geflatteerd voor. De Campagne tegen Wapenhandel vraagt zich daarom af of de regering zeker weet dat alle transportbedrijven hun doorvoer melden wanneer dat moet. Bovendien vinden wij dat de huidige wetgeving moet worden uitgebreid, opdat die ook korte doorvoer aan een meldplicht onderwerpt. Wij verwijzen in dit verband zowel naar de recente ‘Evaluatie van de doorvoerregeling’ door Van de Bunt, Adviseurs voor Organisatie en Beleid als naar de aanbevelingen die Novib en de Campagne tegen Wapenhandel U in een brief van 3 december 2001 toezonden. Nederland is nog steeds zo lek als een mandje, behalve voor wat betreft de doorvoer naar de Verenigde Staten. Op deze doorvoer is vanwege de oorlog tegen het terrorisme een verscherpt controle systeem ingevoerd. Praktische bezwaren om de gehele doorvoer controle te verbeteren kunnen amper bestaan, nu blijkt dat Nederland wel bereid is alle doorvoer met bestemming VS minutieus te controleren.
4. Exportkredieten: Sinds september 2002 vermeldt de NCM exportkredieten op haar homepage. Ruim een jaar na dato blijkt dat bijna 20 procent hiervan militaire orders zijn. Campagne tegen Wapenhandel vindt het gebruik van exportkredietfaciliteiten een ongepast smeermiddel voor wapenexporten en bepleit het afschaffen van de faciliteit voor wapenexporten.
5. Koeweit: Opmerkelijk is de vergunning in de tweede helft van 2002 voor de export van 2,17 miljoen euro aan munitie en explosieven (A9) naar Koeweit. Niet alleen is dit de grootste militaire order uit het land in zeker 13 jaar, EZ verleende de vergunning op een moment dat alles en iedereen zich voorbereidde op een oorlog tegen Irak. Zeker Koeweit stond daarbij volop in de schijnwerpers als gastheer van de Amerikaanse en Britse troepen en daarmee als potentieel Irakees doelwit. Wij vragen ons af hoe deze vergunning zich verhoudt tot het beleid niet aan spanningsgebieden te leveren.
6. Angola kreeg begin 2002 toestemming voor de import van “militaire hulp- en productieapparatuur” ter waarde van vier ton. Wij vragen ons af om wat apparatuur het hier gaat, voor wie die bestemd was en hoe e.e.a. te rijmen valt met het wapenexportbeleid. Bovendien gold tot 9 december 2002 een VN-wapenembargo. Daarnaast zijn wij benieuwd waarom dat embargo niet staat vermeld als reden van afwijzing bij ‘denial’ NL 01/2002 (‘Military Transport Vessels’), en waarom de regering die order dan wel vond botsen met de “interne situatie van het land van eindbestemming ten gevolge van spanningen of gewapende conflicten.”
7. Technische assistentie: In de beantwoording van de Kamervragen naar aanleiding van het door Pakistan’s kernwapenlaboratorium georganiseerde symposium ISAM 2003, stelt de regering dat momenteel bekeken wordt welke instrumenten ontwikkeld kunnen worden om technische assistentie in relatie tot massavernietigingswapens aan banden te leggen. Wij zijn benieuwd welke vooruitgang daarin tot nu toe is geboekt en wat het vervolg daarop zal zijn.
8. Brokering: In het rapport ‘A Catalogue of Failures: G8 Arms Exports and Human Rights Violations’ noemt Amnesty International Nederland als een van de landen met instrumenten om ook buiten de landsgrenzen Nederlanders die als wapenmakelaar of -handelaar werken te controleren. Wij zijn erg benieuwd welke instrumenten dit zijn en hoe daarvan gebruikt wordt gemaakt. De regering heeft herhaaldelijk genoemd dat zij het aan banden leggen van ‘brokering’ hoog op de agenda heeft staan. Zover wij weten is door Nederland echter nog geen enkele stap ondernomen om de (vermeende) illegale wapenhandel van de heren Bredenkamp (voor Zimbabwe) en Kouwenhoven (voor Liberia), die beide in het bezit zijn van een Nederlands paspoort, aan te pakken. Die laatste valt overigens wel onder sancties van de VN (uitreisverbod).
9. RDM Submarines: Volgens de Telegraaf van 23 september jl. zou de RDM hengelen naar een order voor Indonesische onderzeeërs. Als onderdeel van het verkoopoffensief zou eigenaar Van den Nieuwenhuyzen twee Zwaardvis duikboten gebruiken, die nog altijd in een Maleisische haven liggen, nadat een order van dat land in 2001 niet tot stand kwam. Wij vragen ons af of Nederland daarvoor ooit een exportvergunning heeft verleend en zo ja, waarom daaraan kennelijk niet de eis van een tijdige terugkeer naar Nederland is gekoppeld. Voor zover wij na kunnen gaan is de vergunning niet opgenomen in het aan de Kamer verstrekte overzicht. Moeten wij nu concluderen dat de twee Zwaardvissen nu ‘vogelvrij’ zijn?
Uiteraard kunt u contact met ons opnemen voor verdere informatie,
Met vriendelijke groet,
namens de Campagne tegen Wapenhandel,
Frank Slijper en Martin Broek