Je kunt geen krant openslaan of de paniekzaaierij over de Russische dreiging vliegt je om de oren als inbedding voor een eindeloze stroom oproepen voor meer militaire uitgaven, meer bewapening, herinvoering van de dienstplicht en het overschakelen op een ‘oorlogseconomie’, het buzzword dat militairen, politici en journalisten sinds vorig najaar in de mond bestorven ligt. Voorstellen voor grote stappen richting diepgaande maatschappelijke militarisering worden zonder enige terughoudendheid op tafel gegooid en dissonante geluiden – oproepen voor ontwapening en diplomatie – zijn niet welkom.
Oorlogseconomie
Een oorlogseconomie behelst meer dan hogere wapenproductie op zich. Grote delen van de economie worden in dienst van oorlogsvoorbereiding of -voering gesteld, en in het verlengde daarvan wordt ook de maatschappij die kant opgeduwd. Dit heeft verstrekkende gevolgen, ten koste van andere productie en uitgaven. Josep Borrell, de hoge vertegenwoordiger van de EU voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid schreef begin april terecht: “De verschuiving naar een oorlogseconomie betekent noodzakelijkerwijs veel minder uitgaven voor onderwijs, gezondheidszorg, sociale zekerheid, wegen, civiele infrastructuur, energiesystemen…” Helaas ging het hier niet om een zeldzaam moment van zelfinzicht over de destructieve koers van Europese militarisering, maar om een bejubeling van de negatieve binnenlandse kosten in Rusland voor het continueren van de invasie in Oekraïne.
De samenleving moet mee
In de waaier van stemmen die zich roeren in de militaristische pleidooien spelen twee hoge Nederlandse militairen een voortrekkersrol: Generaal Onno Eichelsheim, Commandant der Strijdkrachten, en admiraal Rob Bauer, voorzitter van het Militair Comité van de NAVO.
Eichelsheim sprak bij de jaarlijkse wapenbeurs van de Nederlandse militaire industrie in november over de noodzaak van het opschalen van wapenproductie, “want als we dat niet doen, staat onze vijand niet alleen aan de poort te rammelen maar in onze voortuin”. Hij plaatst dit nadrukkelijk in een proces waar de hele samenleving bij betrokken moet worden: “Wij hebben allemaal een rol, want iedereen wil zijn of haar vrijheid beschermen. Vrede is onze collectieve verantwoordelijkheid”.
Deze thematiek blijkt terugkomen in Eichelsheims uitingen. In een speech in februari hamerde hij erop dat de samenleving zich voor moet bereiden op oorlog en moet accepteren dat dit kosten met zich meebrengt: “Ik heb onze hele samenleving nodig om deze mentaliteit te bereiken: voor elkaar opkomen; werken aan een gemeenschappelijk doel. […] Dit is de mentaliteit waar we gebruik van moeten maken. Want in tijden van vrede ondersteunt de krijgsmacht de bevolking. In tijden van oorlog steunt de bevolking de strijdkrachten.” In een blog van een maand eerder richt hij zich met dezelfde boodschap nadrukkelijk tot iedere burger: “De huidige situatie in de wereld vraagt wat van ons allemaal. Onze collectieve zelfredzaamheid moet omhoog en daar spelen we allemaal een rol in. Bedenk je ook dat de overheid er niet alleen voor jou is, maar dat jij andersom ook iets kunt betekenen voor de overheid en onze samenleving. We moeten samen nadenken over het zorgen voor meer betrokkenheid bij onze veiligheid. Met meer reservisten, maar bijvoorbeeld ook met initiatieven als het dienjaar.”
De lijn van Eichelsheim, die ook voor de overgang naar een oorlogseconomie pleit, is duidelijk: oorlog staat voor de deur en iedereen in Nederland heeft de verantwoordelijkheid de krijgsmacht te steunen en een bijdrage aan oorlogsvoorbereiding te leveren.
‘Luisteren naar militairen’
Rob Bauer doet er nog een schepje bovenop als het gaat om paniek zaaien. Op een persconferentie na een NAVO-bijeenkomst in januari raadde hij iedereen aan zich alvast op een komende oorlog voor te bereiden: “Je moet water in huis hebben, een radio op batterijen en een zaklantaarn die op batterijen werkt. Zodat je de eerste 36 uur kunt overleven.” Net als Eichelsheim stelt hij dat de hele samenleving betrokken moet worden in de transformatie naar een oorlogseconomie en dat er een algemene mentaliteitsverandering nodig is. NOS-correspondent Kysia Hekster duidde de uitspraken van Bauer als, door veel militairen gedeelde, kritiek op politici die zich te weinig zouden inspannen hiervoor en niet snel genoeg die omslag naar een oorlogseconomie zouden maken.
In een interview eind maart in het AD was Bauer wederom zeer uitgesproken. Hij stelde dat er eigenlijk gewoon naar militairen geluisterd moet worden: “In een tijd van oorlog wil je van een militair horen hoe het zit. Ik help politici om aan kiezers uit te leggen wat er moet gebeuren.” En weer was de boodschap aan de samenleving: “Weerbaar zijn. Je verantwoordelijkheid nemen.”
Hinten naar autoritair bestuur
De spanningen tussen het Westen en Rusland en China worden vanuit ‘onze’ kant graag afgeschilderd als een confrontatie tussen moderne, liberale democratieën en autoritaire regimes. Ook in de uitingen van Eichelsheim en Bauer klinkt dat door: het gaat om het beschermen van democratie en vrijheid. De oorlog in Oekraïne “gaat over Rusland dat bang is voor iets dat veel krachtiger is dan welk fysiek wapen op aarde dan ook – democratie”, aldus Bauer.
Tegelijkertijd suggereren ze dat het voor die strijd wel nodig is om hier meer autoritair bestuur te accepteren. Beiden storen zich bijvoorbeeld aan bezwaren tegen de forse uitbreidingen van militaire oefenterreinen. “Veel mensen kunnen dingen tegenhouden. En maar heel weinig mensen kunnen dingen doordrukken. Daar mag wel iets aan gebeuren, vind ik”, zegt Bauer.
Zulk hinten op het desnoods afdwingen van een bijdrage aan militarisering klinkt de laatste tijd vaker, van diverse kanten. Bijvoorbeeld als het gaat om de toegang van de militaire industrie tot privaat geld. Wapenbedrijven klagen er al jaren over dat pensioenfondsen en banken te weinig in hen zouden willen investeren en hebben hier een speerpunt van hun lobbyactiviteiten van gemaakt. Dit is inmiddels grif overgenomen door beleidsmakers. Op Europees niveau leidde dit al tot oproepen van de Europese Commissie en de EU ministers van Defensie aan vermogensbeheerders om beperkingen ten aanzien van de wapenindustrie te laten varen. In Nederland is minister Ollongren van Defensie hun grootste pleitbezorger. In gesprekken met pensioenfondsen hierover noemde ze hen ‘onderdeel van het probleem’, en ze liet zich al eens ontvallen dat het jammer zou zijn als het uiteindelijk zou moeten komen tot het opleggen van een verplichting in wapenbedrijven te gaan beleggen. Intussen stelde CDA-Kamerlid Boswijk al voor pensioenfondsen in de Kamer te ontbieden om te komen uitleggen waarom ze niet in wapens willen investeren.
De veel bepleitte overgang naar een oorlogseconomie zou ook elementen van dwang mogelijk maken. Zo zouden bedrijven gedwongen kunnen worden om over te gaan tot of prioriteit te geven aan militaire productie en kan toeleveranciers opgelegd worden dat ze in de eerste plaats grondstoffen of onderdelen voor zulke productie moeten leveren. En uiteraard zou een herinvoering van de dienstplicht de dwang ook naar een persoonlijk niveau brengen, waarbij jongeren het oorlogsdenken ingezogen worden en zich voor moeten bereiden op het plegen en ondergaan van geweld.
Overigens hebben die westerse moderne, liberale democratieën natuurlijk helemaal geen principiële moeite met autoritaire regeringen. Als het gaat om ‘onze’ economische of militaire belangen, toegang tot fossiele brandstoffen en andere grondstoffen of het tegenhouden van vluchtelingen, vliegen geld, wapens en goodwill probleemloos in grote getale naar talloze onderdrukkende regimes. Hoe ver die nadruk op eigen belangen reikt bleek ook in maart, toen de Verenigde Staten Oekraïne op de vingers tikte vanwege aanvallen op Russische olieraffinaderijen; op stijgende olieprijzen als gevolg daarvan zat de Amerikaanse regering niet te wachten.
Breder gedeeld
Dat militairen denken in militaire termen en vermeende oplossingen en oproepen tot meer politieke en maatschappelijke steun voor de krijgsmacht en voor wapenproductie is op zich niet zo verwonderlijk. Dat ze zich in dit kader uitgesproken politiek, en op nogal dwingende wijze, uitlaten én dat ze zo’n centrale, leidende plaats gegeven wordt in het publieke debat is echter wel tekenend voor het maatschappelijk en politiek momentum.
Ze staan daarin zeker niet alleen. Hordes ‘deskundigen’, politici en journalisten roepen in koor hetzelfde, aangevuld met een dosis oud-vredesactivisten die hun ‘ontwaking’ als nieuwe cheerleaders voor het militarisme graag van de daken schreeuwen. Ook de wapenindustrie krijgt alle ruimte om zijn wensen naar voren te schuiven. We bevinden ons in een massaal opgedrongen tunnelvisie van oorlogslogica en militarisering, die sinds het einde van de Koude Oorlog niet zo sterk is geweest. Een koers die escaleerde sinds de Russische invasie in Oekraïne, maar waar de fundamenten – stijgende militaire uitgaven, Europese militarisering, de 2%-norm van de NAVO – al eerder voor gelegd waren.
Sinds vorig najaar is een nieuw offensief op dit vlak te zien. Het lijkt erop dat dit een reactie is op twee ontwikkelingen: het besef dat Oekraïne niet op het punt staat de oorlog van Rusland te winnen voedde twijfels over het doorgaan op dezelfde koers van volledige inzet op militaire steun en het afwijzen van diplomatie, én de oorlog in Gaza zorgde voor een verschuiving van de aandacht en, althans in bepaalde kringen, een iets kritischer houding ten opzichte van het westers militair-industrieel complex. Vooral het aanjagen van angst over de directe dreiging die Rusland voor Europa als geheel zou vormen heeft sindsdien een hoge vlucht genomen.
Waar is het tegengeluid?
Wie van de militaristische koers afwijkt krijgt niet alleen weinig ruimte, zo worden in kranten en andere media slechts sporadisch andere meningen belicht of in opinierubrieken toegelaten, maar kan ook op hoon en scheldpartijen rekenen. Wie niet meedoet is een Putin-versteher, landverrader of naïeveling. Oproepen voor vrede en ontwapening zijn niet gewenst. Feiten, over bijvoorbeeld de militaire verhoudingen tussen de EU en Rusland, de gevolgen van steun voor de wapenindustrie of hoe het afwijzen van onderhandelen in Oekraïne vooral heel veel doden met zich meebrengt, worden daarbij niet relevant geacht.
We moeten er eerlijk over zijn dat het feit dat de Nederlandse vredesbeweging klein, verouderd en versnipperd is, en bijgevolg weinig slagkracht heeft, eveneens bijdraagt aan het ontbreken van een hoor- en zichtbaar tegengeluid. Goede tegenargumenten en oproepen voor een andere koers worden zo niet of alleen moeizaam en kleinschalig vertaald naar publieke actie, voeten en handen op straat en effectieve campagne. Daardoor landen ze ook niet bij een breder publiek, waar nog wel iets te winnen is – het lijkt erop dat de maatschappelijke steun voor het oorlogsdenken weliswaar groot is maar toch iets minder massaal en eenduidig als die in politiek en media naar voren komt.
Want eigenlijk is het nogal verbazingwekkend hoe dit militariseringsproces zich zo makkelijk kan voltrekken. Hoe de uitspraken van militairen als Eichelsheim en Bauer – met niet alleen hun paniekzaaierij en nadruk op militaire oplossingen, maar ook hun hinten op dwang en maatschappelijke volgzaamheid en gehoorzaamheid – als normaal gezien worden. Hoe het geaccepteerd wordt dat miljarden weggesmeten worden naar nieuw wapentuig, ten koste van noodzakelijke uitgaven in andere sectoren (zorg, onderwijs, klimaat). Hoe de dienstplicht weer in beeld is. Het is de overwinning van stoerdoenerij en machodenken, geloof in geweld, internationaal egoïsme en een vertekend zelfbeeld op alles waar we als vredesbeweging voor staan en waar we ons voor inzetten. Hoog tijd voor een nieuwe strategie voor de vredesbeweging in deze moeilijke tijd.
Mark Akkerman