VVD

Verkiezingsprogramma

De VVD kiest voor meer steun voor de Nederlandse wapenindustrie, voor minder beperkingen op wapenexporten en voor de aanschaf van veel nieuwe wapens voor de krijgsmacht. De partij wil ruimere mogelijkheden voor exportfinanciering en automatisch een exportvergunning voor wapenonderdelen als het land waar deze heen gaan toestemming heeft gegeven voor uitvoer van het wapen waarvoor de onderdelen bedoeld zijn.

De Nederlandse wapenindustrie moet gesteund worden met extra geld voor onderzoek en ontwikkeling en vaker bevoordeeld worden bij het plaatsen van orders, door van Europese aanbestedingsregels af te wijken, aldus de VVD. Ook pleit de partij voor “de ontwikkeling van geavanceerde wapens door de Europese defensie-industrie”.

Er ligt wat de VVD betreft een hele boodschappenlijst klaar voor de krijgsmacht, liefst te verkrijgen bij Nederlandse bedrijven: vier onderzeeboten, extra F35-gevechtsvliegtuigen, lucht- en raketverdediging tegen ballistische raketten en kruisvluchtwapens, en autonome en onbemensde wapens. Militaire missies en “grensbewaking in Afrika” moeten volgens de partij uit ontwikkelingssamenwerkingsgeld betaald kunnen worden.

Zeer recent heeft VVD Kamerlid Bosman samen met Van Helvert (CDA) een Initiatiefnota naar de Tweede Kamer gestuurd met voorstellen die de facto neerkomen op het grotendeels afschaffen van het Nederlands wapenexportbeleid. Ze vinden het exportbeleid “te strikt en onvoorspelbaar” en een “bedreiging voor banen en innovatieve werkgelegenheid”.

In de Kamer

Het was met VVD-woordvoerder Bosman “alsof de Nederlandse defensieindustrie aan tafel zit” bij Kamerdebatten, aldus SP-Kamerlid Karabulut. De partij heeft zich in de Kamer consequent opgeworpen als woordvoerder voor de wapenindustrie.

De VVD was de enige partij die zich uitsprak voor het afschaffen of versoepelen van de ‘presumption of denial’ tegen Saoedi-Arabië en de VAE. Ze bracht dit naar voren toen bleek dat de Nederlandse pogingen om andere EU-landen op dezelfde lijn te krijgen niet tot resultaat leiden, vooral aangaande grote wapenleveranciers als Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Ook stemde de VVD tegen het stoppen van wapenuitvoer naar Turkije en Egypte en pleitte ze voor het toestaan van meer wapenleveranties aan Taiwan. Meer in het algemeen pleitte de partij steeds voor minder beperkingen op wapenexporten, zodat Nederland in geen geval een strenger beleid voerde dan andere EU-landen. Een gebrek aan gelijke toepassing van de regels (het zogenaamde ‘level playing field’) maakt bijvoorbeeld “een algemeen wapenembargo [tegen Saoedi-Arabië] door Nederland ook oneerlijk richting onze hoogwaardige industrie”, aldus Kamerlid Becker. De VVD maakte dit punt steeds opnieuw, in debatten over wapenexport, over de Defensie Industrie Strategie en in talloze Kamervragen.

Het andere paradepaardje van de fractie is het meer aankopen van nieuwe wapens en ander materieel voor de krijgsmacht bij Nederlandse bedrijven. Herhaaldelijk klonk de oproep vaker een beroep te doen op uitzonderingen op Europese aanbestedingsregels, waardoor opdrachten aan de Nederlandse industrie gegund kunnen worden. En de VVD nam, met CDA en SGP, het voortouw in het steeds weer pleiten voor het meer betrekken van Nederlandse wapenbedrijven bij de bouw van nieuwe onderzeeboten.

De VVD stemde als een van de weinige partijen tegen het instellen van een vergunningplicht voor het uitvoeren van surveillancetechnologie. Ze keerde zich eveneens tegen het bij aanvragen voor wapenexportvergunningen meewegen of “eerdere leveringen aan de betreffende eindgebruiker zijn gebruikt in overeenstemming met het mensenrechtencriterium”. En ook moties om af te zien van de aanschaf van ‘smart vests’ voor Nederlandse militairen bij het Israëlische wapenbedrijf Elbit, om Israël aan te spreken op wapenleveranties aan Myanmar en om geen ontwikkelingssamenwerkingsgeld te besteden aan grensbewaking kregen geen steun van de VVD.

VVD-minister Blok van Buitenlandse Zaken toonde zich in het algemeen geen voorstander van wapenexportbeperkingen. De Kamer vroeg hem meerdere malen in internationaal verband, binnen de EU en de VN, aan te dringen op het overnemen van de Nederlandse lijn om in principe geen wapens aan Saoedi-Arabië te leveren. Zelf was hij daar niet blij mee, omdat dergelijke oproepen aan dovemensoren gericht zouden zijn en Nederland er ‘diplomatiek krediet’ mee zou verspelen.

Premier Rutte liet zich nauwelijks uit over wapenhandelgerelateerde zaken. In reactie op opmerkingen van de VVD-fractie zei hij dat Nederland zich houdt aan een strikte interpretatie van wapenexportregels en eraan werkt om ervoor te zorgen dat andere EU-landen deze op dezelfde manier toepassen. “We proberen dus eerst te komen tot een gelijk speelveld”, aldus Rutte, maar “als dat niet lukt, moeten we opnieuw wegen wat we doen. Je hoeft ook geen gekke henkie te zijn.”

Terug naar ‘Wapenhandel en de verkiezingen’