Wapenindustrie grote JSF-winnaar

Overzichtspagina JSF


Wapenindustrie grote JSF-winnaar

Uit: VD AMOK nr.1 2002
Frank Slijper

Pal voor de verkiezingen heeft Paars 2 besloten in zee te gaan met Lockheed Martin’s Joint Strike Fighter. Dat mocht geen verrassing heten, nadat al in het vorige kabinet duidelijk koers was gezet op dit Amerikaanse gevechtsvliegtuig. Het ontbreken van een maatschappelijk tegengeluid steekt schril af tegen de geoliede manier waarop de luchtmacht, Economische Zaken en de wapenindustrie het pleit in hun voordeel beslisten. Nu de keus aan het parlement is bieden een aantal vredesorganisaties en de SP alsnog verzet tegen de duurste militaire aankoop uit de Nederlandse geschiedenis. Hoopgevend is dat een groot deel van de publieke opinie de JSF vooralsnog als geldverslindende onzin ziet. Niet voor niets, aangezien alleen de industrie bij het kabinetsbesluit gebaat is. Terwijl legio vragen onbeantwoord zijn gebleven. Zo wordt de JSF misschien nog een factor van betekenis in de strijd om de gunst van de kiezer.

Dure grap

In december 1997, in de laatste maanden van het eerste Paarse kabinet, verschijnt het ‘Regeringsstandpunt met betrekking tot de herstructurering en stimulering van de Nederlandse Luchtvaartcluster’. De notitie is een reactie op het faillissement van Fokker en inventariseert welke mogelijkheden zijn om de bestaande luchtvaarttechnologie voor Nederland te behouden. Conclusie: de overheid zou de betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven bij internationale vliegtuigprogramma’s moeten ondersteunen. De daad bij het woord voegend wordt een subsidieplan gelanceerd dat de overgebleven luchtvaartindustrie moest “positioneren”. Men heeft daarbij twee projecten op het oog: de A380 jumbo-jet van Airbus en de Joint Strike Fighter (JSF). Paars 1 heeft voor die grap een slordige half miljard gulden (236 miljoen euro) over. Het nieuws haalt amper de krant. Ook in Den Haag blijft het stil. Zonder één kritische noot geeft de Tweede Kamer EZ en Defensie groen licht om 150 miljoen gulden (68 miljoen euro) beschikbaar te stellen voor de luchtvaartindustrie om mee te dingen naar ontwikkelingopdrachten voor de Amerikaanse JSF; de rest gaat naar Airbus projecten. De harde lessen van het Fokker drama zijn blijkbaar niet doorgekomen. Opnieuw legt Nederland zich vast op financieel steunbeleid voor een amper levensvatbare sector. De subsidiepot is een doorslaand succes. Niet voor niets: bedrijven zien ontwikkelingsprojecten voor tweederde tot zelfs volledig gesubsidieerd. De vraag hoe een andere keuze dan vóór de JSF, na er al zoveel geld in gestopt te hebben, nog te verantwoorden zou zijn, lijkt in Den Haag niet relevant. Mede door de subsidieregeling is de JSF als opvolger van de F-16 grondig voorgekookt en een politiek nog amper te vermijden keuze geworden.

Vereenzelviging

In 1997 is de JSF voor de meest direct betrokken bewindslieden, minister Wijers van Economische Zaken en staatssecretaris Gmelich Meijling van Defensie, al lang veruit de favoriete kandidaat om de F-16 op te volgen. Gmelich Meijling werpt zich bij herhaling op als ambassadeur voor het JSF-project. In april van dat jaar zegt hij tegen een journalist van het Algemeen Dagblad: “Je vereenzelvigt je langzamerhand met het F16-dossier. Het is enig om zo’n rol te kunnen spelen.” De voorziene deelname van de Nederlandse industrie aan de JSF noemt hij een “fantastische zaak”. Het gerucht gaat dat zijn opvolger Van Hoof bij de overdracht een lege dossiermap vond met alleen een briefje: “Opvolger F-16: JSF!” Diezelfde week, op 16 april 1997, ondertekent Jan Fledderus, de directeur materieelbeleid van Defensie, met zijn Amerikaanse ambtgenoot op Soesterberg een ontwikkelingscontract rond de JSF. Het stuk is een opstapje naar de politiek en geeft de industrie het sein om contact te zoeken met hun Amerikaanse collega’s. Op initiatief van de lobbyclub van de Nederlandse wapenindustrie, de NIID, was kort daarvoor al het Netherlands Industrial Fighter Replacement Platform (NIFARP) opgericht. Deel­nemende be­drijven zijn ondermeer Fokker, Philips, het Nationaal Lucht- en Ruimte­vaartlabora­to­rium (NLR), TNO, Urenco, Delft Instru­ments en Hollandse Signaal (tegenwoordig Thales Nederland). Hoewel de naam anders doet vermoeden, richt NIFARP vanaf de oprichting alle pijlen op de JSF.
Van groot belang is ook het onderzoek dat consultancybureau Booz, Allen & Hamilton in opdracht van de regering uitvoert naar de mogelijkheden voor de industrie om in het JSF-project deel te nemen. Op basis van dit (vertrouwelijke) rapport zegt de regering reële mogelijkheden te zien voor de Nederlandse industrie om een slordige 5 miljard euro aan orders in de wacht te slepen. “Dit onder de voorwaarde dat reeds in 1998 een nationaal technologieprogramma wordt opgezet, waardoor de industrie een goede positie kan verkrijgen”. Zoals dus gebeurt.

HSL, Betuwelijn en Deltawerken

“Een besluit over de vervanging van de F-16 moet echter nog worden genomen.” Als een mantra duikt een dergelijke zin in de daaropvolgende jaren in ieder Kamerstuk over de opvolging van de F-16 op. Toch bestaat er lang geen andere serieuze optie meer. Het kabinetsbesluit van 8 februari jl. vóór deelname aan de JSF onderstreept dat. Het steunbeleid om de Nederlandse wapenindustrie bij het JSF-project binnen te loodsen gaat feitelijk voorbij aan een fundamentele ‘nut-en-noodzaak’ discussie die de basis zou moeten zijn van goed doordacht beleid over een eventuele opvolging van de F-16. In plaats daarvan is tot nu toe vrijwel uitsluitend gepraat over de hoogte van het bedrag dat acceptable zou zijn om voor te schieten aan het bedrijfsleven om mee te mogen bouwen. Terwijl we het hier toch echt hebben over de grootste militaire order uit de Nederlandse geschiedenis, duurder dan de Deltawerken, en duurder dan HSL en Betuwelijn samen.

Nucleaire taak

Terwijl er toch genoeg vragen zijn te stellen. Al was het maar omdat ze staat en burger een slordige paar miljard euro belastinggeld zouden kunnen besparen.
Want waarom moet Nederland, als pleitbezorger is van een Europese defensiemacht nog een volledig opgetuigde marine, land- en luchtmacht vasthouden? Is het niet veel logischer de luchtgevechtstaken op te heffen als de F-16 binnenkort toch afgeschreven is? Want waarom zou ieder Europees land nog afzonderlijk die taak behouden met een Europees leger in de maak? Op zijn minst zou de luchtmacht sterk in kunnen krimpen door zaken te delen met Europese partners en bijvoorbeeld te kiezen voor een gemeenschappelijke, in totaal veel kleinere, gevechtstaak, samen met landen die nu ook de F-16 vliegen (Portugal, België, Griekenland, Denemarken). Kortom, een discussie ontbreekt hoe de toenemende Europese defensiesamenwerking zich vertaalt in besparingen door taakverdeling, verminderde duplicatie van taken en middelen.
Daarnaast lijkt iedereen blind te varen op een (op basis van Amerikaanse vlieguren berekende) levensduur van de F-16 die in 2010 zou eindigen. Andere berekeningen gaan er van uit dat met het geringere aantal Nederlandse vlieguren de F-16 zonder problemen tot 2020-2025 mee kan gaan. Waarmee de noodzaak nu al te beslissen voor een opvolger helemaal absurd wordt. Welke gek legt zich nu al vast op wapens die die pas over twintig jaar nodig denkt te hebben?
En als we dan echt zonodig nieuwe gevechtsvliegtuigen moeten, waarom moeten we dan altijd het nieuwste van het nieuwste hebben? Defensie erkent dat de F-16 een modern en nog altijd superieur toestel is, en schuift de bombardementen en luchtgevechten boven voormalig Joegoslavië als bewijs daarvan naar voren. Over dertig jaar is de F-16 misschien niet meer het modernste gevechtsvliegtuig dat er is, maar zeker geen achterhaald model en wel een stuk voordeliger dan de JSF. Niet voor niets dat Oostenrijk, toch geen economisch achtergebleven land, de F-16 als serieuze kandidaat voor een nieuw gevechtsvliegtuig heeft gesteld.
Ook is het angstig stil rond de nucleaire taak van de JSF. Op basis van in 2000 gestelde schriftelijke vragen zegt Defensie er van uit te gaan dat de opvolger in staat moet zijn deze NAVO-taak over te nemen. Sindsien is daarover niets meer vernomen. Niet minder belangrijk: waar blijft de vraag of we wel een wapen willen hebben dat onder de noemer ‘humanitaire interventie’ in de toekomst in den vreemde chemische fabrieken en televisiestations bombardeert?

Wapenexportbeleid

Naast de levensgrote financiële risico’s die Nederland loopt wanneer bedrijven niet de voorgespiegelde orders van Lockheed Martin krijgen toebedeeld en de JSF toch stukken duurder wordt dan voorzien (een wetmatigheid bij mega-projecten), geeft Nederland met de JSF-deelname ook zijn wapenexportbeleid uit handen. Dat zit zo: net als bij de aanschaf van de F-16 het geval was, krijgen Nederlandse bedrijven ook orders voor vliegtuigen die door andere (‘derde’) landen worden gekocht. Dat zijn meer dan eens landen waaraan Nederland normaal gesproken niet snel wapens zou leveren. Deelname als onderaannemer aan de JSF betekent echter dat de Amerikanen zullen beslissen welke landen in aanmerking komen voor het speeltje. Op papier heeft Nederland mischien wel het recht om in sommige gevallen van deelneme af te zien, in de praktijk zal dat nooit gebeuren. Niet alleen diskwalificeert Nederland zich in zo’n geval als betrouwbare partner, het geeft ook duurbetaalde orders weg aan de concurrentie. Zo leert ook de ervaring met de F-16. In een evaluatierapport over de F-16 stelde de Algemene Rekenkamer in 1998, dat co-productie “impliceert dat Nederland zich conformeert aan het beleid van de Amerikaanse regering ten aanzien van de verkoop van gemeenschappelijk geproduceerde wapens aan derde landen. Het Amerikaanse beleid hoeft niet noodzakelijkerwijs overeen te komen met het beleid van de Nederlandse Regering en de Staten Generaal.” Dat klopt, want wapenleveranties naar Pakistan, Indonesië, Turkije, Egypte, Israël, Taiwan liggen gevoelig. Toch vliegen al deze landen met F-16s, waarin Nederlandse onderdelen zijn ingebouwd. Waar normaal gesproken de export van wapens aan die landen, in verband met mensenrechtenschendingen of regionale spanningen, in strijd is met Nederlands beleid, blijkt deelname aan een groot buitenlands project een ideale sluiproute om flink geld te verdienen aan de wapenexport naar spanningshaarden. Dat men het commentaar van de Algemene Rekenkamer
rustig naast zich neer legt, blijkt uit de op 11 februari verschenen brief aan de Kamer, waarin de keuze voor de JSF wordt toegelicht. “Van Nederlandse invloed op het Amerikaanse wapenexportbeleid zal dan ook geen sprake zijn.” Dat is in elk geval duidelijker dan bij de F-16, waar men indertijd bleef volhouden dat ten alle tijde van deelname af kon worden gezien en men daarvoor zelfs gecompenseerd zou worden. Ditmaal legt men zich bij voorbaat bij het Amerikaanse beleid neer.
Die ontwikkeling is bijzonder verontrustend. Landen als Turkije en Israël hebben al aangegeven op den duur ook de JSF te gaan kopen. Zoals de Israëlische luchtmacht op het ogenblik vrijwel wekelijks Palestijns gebied met F-16s bombardeert (en eerder veelvuldig Libanon bombardeerde), valt te voorzien dat de JSF dat ook zal gaan doen. Nu al gaat Nederland dus stilzwijgend accord met het feit dat de VS naar alle waarschijnlijkheid een Israëlische aanvraag voor de JSF zal honoreren en dat Nederland, wil het ooit nog een cent terugzien van het voorgeschoten JSF-geld, zal meebouwen met een moordwapen waarmee in de toekomst weer grootschalig dood en verderf wordt gezaaid.

JSFbuttonJSF artikelen Campagne tegen Wapenhandel
JSFbuttonJSF kamer en regeringsstukken
JSFbuttonJSF artikelen (internationale, militaire) pers
JSFbuttonLinks