Policy briefing

Februari 2008 – Policy briefing van Campagne tegen Wapenhandel met betrekking tot de “Proposal for a Directive of the European Parliament and of the Council on Simplifying Terms and Conditions of Transfers of Defence-related Products within the Community”

Achtergrond
Op 5 december jl. presenteerde de Europese Commissie (EC) een voorstel tot vereenvoudiging van handel in militaire goederen binnen de EU. Waar nu vergunningplicht geldt voor dergelijke exporten, ongeacht een bestemming binnen of buiten de EU, wil de EC deze vergunningplicht voor intra-EU wapenhandel sterk versoepelen en deels afschaffen.

Belangrijke drijfveer achter dit voorstel is in de eerste plaats een sterke lobby vanuit de wapenindustrie, die al jaren klaagt over tijdrovende en dus dure procedures bij vergunningaanvragen. Een vergunningvrije interne markt zou volgens de industrie tot aanzienlijke kostenbesparingen leiden.

Tegelijk vinden de Europese Commissie en het Europees Defensieagentschap (EDA), een (deels) interne markt voor militaire goederen goed aansluiten binnen het kader van verdergaande militaire samenwerking, waaronder geïntegreerd defensiematerieel onderzoek én aanschaf, alsook geïntegreerde troepenmachten (bijv. de EU Battle Groups). Een meer concurrerende Europese defensie-industrie, die niet gehinderd wordt door nationale grenzen, komt in die visie ten goede aan de kosten van nieuw defensiematerieel en voorkomt onnodige duplicatie in de productie van wapensystemen. Niet voor niets ging de lancering van het nieuwe voorstel gepaard met een ander voorstel voor meer competitieve aanschaf militair materieel binnen de EU.[1]

Noodzaak van wapenexportcontrole aan de bron
De voorstellen voor versoepeling gaan vrijwel volledig voorbij aan de noodzaak van goede controle op wapenexporten en het belang van nationale verantwoordelijkheden – zoals ook vastgelegd in de Europese gedragscode rond wapenexporten – op dat terrein. Het grootste bezwaar van de Campagne tegen Wapenhandel tegen een vergaande vrije markt voor (onderdelen van) wapensystemen is dan ook het verlies aan nationale controle over militaire exporten.

Binnen een internationaal steeds verder integrerende wapenindustrie is het essentieel dat ook toeleverende lidstaten zeggenschap hebben over de eindbestemming van de onderdelen van wapensystemen. Zo niet, wordt het wapenexportbeleid internationaal gereduceerd tot het domein van een kleine groep van landen die complete wapensystemen assembleren en exporteren.  Juist voor Nederland, dat in grote mate toeleverancier van componenten voor in het buitenland gebouwde wapensystemen is, is deze kwestie daarom bijzonder relevant.

Uiteenlopende uitleg wapenexportcriteria
Hoewel de EU gedragscode rond wapenexporten inmiddels tien jaar bestaat, varen veel lidstaten nog altijd sterk uiteenlopende koersen op dit gebied. Zo exporteert het Verenigd Koninkrijk voor miljarden ponden wapens naar Saoedi-Arabië en India, levert Zweden grote bestellingen af aan de militaire regimes van Pakistan en Thailand, en onderhandelt Frankrijk over de verkoop van ondermeer Rafale gevechtsvliegtuigen aan Libië. Deze bestemmingen zijn in principe allemaal problematisch binnen de Nederlandse context. In de huidige situatie zou een vergunningsaanvraag voor de export van Nederlandse onderdelen van wapens, bestemd voor een Europese wapenfabrikant en met als eindbestemming een van voornoemde landen, waarschijnlijk afgewezen worden.

Met het plan van de Commissie komt die eigen controlerende rol goeddeels te vervallen. In het beste geval zal Nederland geïnformeerd worden over de voorgenomen doorverkoop aan een derde land, maar waarschijnlijk periodiek én pas achteraf.

Europese drogredenen
Hoewel de Campagne tegen Wapenhandel erkent dat de defensie-industrie in toenemende mate grensoverschrijdend (deels binnen de EU, deels wereldwijd) opereert en daarmee tot groeiende exporten van componenten en deelsystemen naar partnerlanden kan leiden[2], deelt het niet de bezwaren die worden aangevoerd tegen de huidige vergunningsplicht, die volgens de Campagne tegen Wapenhandel geenszins overmatig belastend en tijdrovend is, zoals de Commissie stelt.

Immers, in de Nederlandse situatie, die in meer landen geldt, is het voor bedrijven al mogelijk om met zgn. globale vergunningen, voor vastgestelde delen van wapens, aan een geselecteerde groep afnemers te leveren. Daarmee wordt bedrijven die regelmatig aan dezelfde afnemer leveren een belangrijk deel van de kosten en tijd die ze kwijt zouden zijn aan vergunningaanvragen bespaard. Wat dat betreft stelt de regering terecht dat de voorgestelde versoepeling voor Nederlandse exporteurs van componenten “geen specifieke voordelen” zal opleveren.

In het geval van individuele exportvergunningaanvragen (voor losse orders) geldt bovendien dat goed bekend staande exporteurs, zeker bij reguliere bestemmingen binnen de EU, in de meeste gevallen al binnen enkele dagen de benodigde vergunning van het ministerie van EZ krijgen. Alleen in het geval van minder courante exportaanvragen voor bestemmingen buiten de EU gelden soms langere termijnen, die voor een goede toetsing van de aanvraag aan de criteria van de gedragscode ook noodzakelijk zijn.

De Campagne tegen Wapenhandel daarom grote vraagtekens bij het onderzoek dat in opdracht van de Commissie is gedaan en waaruit zou blijken dat het totaal van directe en indirecte kosten voor de wapenindustrie, verbonden aan de vergunningenprocedure, 3,16 miljard euro (op een totale exportvergunningwaarde van rond de 10 miljard euro!) zou bedragen. Zeker voor vergunningsaanvragen binnen de EU kan onmogelijk een dergelijk hoog bedrag aan kosten gelden.

Conclusie
Nu de defensieproductie wereldwijd steeds verder internationaliseert, is het des te belangrijker dat geharmoniseerde, restrictieve en duidelijke interpretaties van de exportcriteria worden nageleefd. Zolang dit – óók in Europa – nog niet het geval is, dienen individuele lidstaten volledige zeggenschap te houden over eventuele re-transfers (wederuitvoer) van (onderdelen van) wapensystemen vanuit de toegeleverde EU-lidstaat naar een derde land buiten de Unie.[3]

De Campagne tegen Wapenhandel pleit daarom voor handhaving en versterking van het bestaande systeem, zeker zolang verlies aan exportcontrolemogelijkheden kan leiden tot vanuit Nederlands oogpunt ongewenste wapenexporten naar derde landen. Concurrentieoverwegingen mogen nooit zwaarder wegen dan belangen van internationale veiligheid en/of mensenrechten.

(Frank Slijper, 10 februari 2008)

Noten:
[1] Zie twee begeleidende persberichten van de EC: “Commission proposes cutting red tape in EU defence industry”,  en “Commission proposes enhancing openness and transparency in EU defence markets”.
[2] Voor een deel is dat overigens een fenomeen dat zich, als gevolg van het zogenaamde compensatiebeleid bij de aanschaf van defensiematerieel, deels al veel langer voordoet.
[3] Zie ook een in 2006 ingebracht bezwaarschrift van ondermeer de Campagne tegen Wapenhandel


Debat in het parlement

Het opheffen van de vergunningsplicht voor wapenexporten binnen de EU werd besproken door de Tweede Kamer in een algemeen overleg op 14 februari 2008. In de Eerste Kamer werden schriftelijke vragen gesteld door de CDA-fractie.

Verslag van het Algemeen Overleg in de Tweede Kamer (14 februari 2008)
Verslag van het schriftelijk overleg in de Eerste Kamer (7 april 2008)