JSF avontuur gedoemd te mislukken

Dossier JSF


JSF avontuur gedoemd te mislukken

Frank slijper
Uit: VD AMOK, nr.2 2004

Met de maand groeit de twijfel over de levensvatbaarheid van de Joint Strike Fighter. Fors gestegen ontwikkelingskosten, concurrentie uit de hoek van de pilootloze vliegtuig, maar ook de torenhoge rekening voor de oorlog in Irak, zorgen voor een aanzwellende stroom berichten die allemaal een kant op wijzen: de JSF is niet het militair-industriële succesverhaal dat de Amerikanen twee jaar terug aan Nederland verkochten. Sneller dan gedacht lijkt de JSF over alle ingrediënten te beschikken die nodig zijn voor een fiasco van de bovenste plank.

Twee jaar geleden trok een rechtse kamermeerderheid aan het langste eind in de besluitvorming om mee te doen aan de ontwikkeling van de Joint Strike Fighter, de beoogde opvolger van de F-16. Waar stemmingen in het parlement in april 2002 tot twee maal toe onbeslist bleven, was het na de verkiezingen in mei van dat jaar een gelopen race. De val van de PvdA en de stormachtige opkomst van de LPF garandeerden deelname aan de JSF, tot grote opluchting van het Pentagon en fabrikant Lockheed Martin. In het weekeinde voor zijn moord hadden de Amerikanen naar verluidt Pim Fortuyn weten te overtuigen, ondanks zijn oorspronkelijk felle kritiek op het project. Onder aanvoering van vliegtuigfanaat en oud-defensievoorlichter Mat Herben kon de LPF-fractie zich niet snel genoeg vóór de JSF uitspreken. Niet minder opgelucht waren de Nederlandse luchtmacht en de defensie-industrie. De luchtmacht had jaren terug al in stilte de JSF in pole position gemanoeuvreerd, maar had met schrik moeten constateren hoe die positie in gevaar gekomen was door vooral het dwarsliggen van de PvdA. De gouden bergen die lobbyisten van de industrie, gesteund door de FNV, voorspiegelden bleken uiteindelijk van doorslaggevend belang, ondanks de vele rapporten en commentaren die in een heel andere richting wezen.

In de opiniepeilingen zag van meet af aan al een overweldigende meerderheid van de Nederlandse bevolking er geen enkel heil in om in tijden van recessie 800 miljoen dollar te steken in een project waarvan velen voorzagen dat het vooral een lucratieve subsidiepot voor een paar bedrijven zou zijn. Opvallend genoeg bleken LPF-stemmers in groten getale deelname aan de JSF af te wijzen. Bovendien, zo bleek uit de enquêtes, vonden velen het nog maar de vraag of nieuwe gevechtsvliegtuigen wel zo nodig waren. Met grootscheepse bezuinigingen in het vooruitzicht vond men het moeilijk te verteren dat Nederland zich verbond aan zo’n prestigeproject.

Het is wrang te moeten constateren dat al zo snel de vele bange vermoedens van JSF-critici bewaarheid worden. Want zonder veel terughoudendheid kan inmiddels al wel gesteld worden dat de JSF hard op weg is de zoveelste mislukking te worden in een rij defensieprojecten waarin Nederlandse bedrijven zouden moeten meedelen. Het is een les die Den Haag kennelijk weigert te leren, maar deelname aan internationale defensiesamenwerkingsprojecten loopt in het overgrote deel van de gevallen op een mislukking uit. De afgelopen jaren liepen tal van programma’s in de soep of werden vele malen duurder dan aanvankelijk begroot. Zo was er het fiasco van de ontwikkeling van het antitankwapen Trigat, dat Nederland in 2000 verliet na er 35 miljoen euro in gepompt te hebben. Het verkenningsvoertuig Fennek is na tien jaar anderhalf keer zo duur geworden. Het defensiegeld ervoor is het infuus waarmee het Geldropse SP Aerospace & Vehicle Systems in leven wordt gehouden. Het recente failliet van de RDM, Fennek-toeleverancier en net als SP eigendom van Joep van den Nieuwenhuyzen, heeft het uitzicht op een goede afloop niet verbeterd.

Met het Boxer pantservoertuig loopt het zo mogelijk nog slechter. Dit oorspronkelijk Frans-Duits-Brits-Nederlandse programma heeft na Frankrijk vorig jaar ook Groot-Brittannië verloren. Waar Nederland (dat via Stork vertegenwoordigd is in de productie) door bezuinigingen de ordergrootte al heeft verlaagd van 359 naar 257, herbezinnen de Duitsers zich op het door hen gewenste aantal. Kennelijk vooruitlopend op de liquidatie van het hele programma is Defensie nieuwe onderhandelingen begonnen met het Zwitserse Mowag, dat jaren terug nog kansloos was met zijn ‘Piranha’. Hoeveel miljoenen al in rook zijn opgegaan is niet bekend.

Vergelijkbare taferelen spelen zich momenteel ook af bij de JSF. De bombastische propagandapraat van twee jaar geleden is nu al ruimschoots ingehaald door de realiteit. Lockheed Martin schermde indertijd nog met een verwachte productie van 6.000 toestellen, en ook Paars 2 liet zich in het kabinetsbesluit om mee te doen leiden door een bijzonder optimistische afzet van 4.500 tot 5.000 JSF-vliegtuigen met een prijskaartje van 38 miljoen euro het stuk. Op basis daarvan zouden Nederlandse bedrijven ergens tussen de 5 en de 7,5 miljard euro aan omzet genereren. Vanaf 2006 zouden de eerste vliegtuigen van de band rollen. Mei dit jaar moest Defensie in de “Jaarrapportage “vervanging F-16″” omfloerst toegeven dat binnen twee jaar na ondertekening van het ontwikkelingscontract vrijwel alle cijfers fors bijgesteld dienen te worden. Zo is het bedrag ontwikkelingskosten met 22 procent gestegen naar 40 miljard euro. De stuksprijs is met 42,6 miljoen euro bijna 12 procent hoger komen te liggen, terwijl daarin de hogere ontwikkelingskosten nog niet eens zijn meegerekend. Sommigen analisten gaan er dan ook van uit dat tegen de tijd dat de eerste JSF klaar is de prijs boven de 60 miljoen euro zal liggen. En de hoeveelheid toestellen die door de Amerikaanse krijgsmacht zullen worden besteld wordt nu niet meer op 2.800 à 3.000 maar op 2.443 gesteld. Gezien de veel geringere behoefte van de nadere deelnemende landen zal Lockheed Martin de handen mogen dichtknijpen met een wereldwijde afzet van 3.500 JSF’s. Die veel lagere productie heeft uiteraard ook weer gevolgen voor de hoogte van de verkoopprijs.

En de Nederlandse industrie? Op een enkel succesvol bedrijf na is de stemming tot een dieptepunt gedaald. Van de 205 miljoen euro aan orders die tot 1 januari 2004 was geïncasseerd, gaat het leeuwendeel naar Philips en Stork/Fokker. Zoals de jaarrapportage daarover terecht stelt bieden die opdrachten nog geen enkele garantie voor daadwerkelijke deelname aan de productie. Het Amerikaanse klimaat neigt momenteel naar een grotere rol voor binnenlandse leveranciers, met alle mogelijke consequenties voor de Nederlandse deelname.

Nu de belangrijkste delen van het project feitelijk vergeven zijn geven veel Nederlandse bedrijven de moed op orders op. Meest opvallend is dat Thales – toch Nederland’s grootste wapenproducent – de handdoek in de ring gooit. Toegegeven, ze behoorden niet tot de grootste kanshebbers voor JSF orders, maar met hun F-16 ervaring hadden ze goede hoop een paar onderdelen voor hun rekening te kunnen nemen. Ook andere bedrijven geven aan dat de kans om nu nog orders van betekenis te krijgen minimaal is.

Telkens weer laten kabinet en parlement zich overhalen in zee te gaan met materieelprojecten die met veel bombarie worden gepresenteerd als paradepaardjes voor de Nederlandse industrie, terwijl Defensie keer op keer opdraait voor uit de pan rijzende kosten. Dat besef lijkt ook doorgedrongen tot minister Kamp. “Wij hebben ons te gemakkelijk laten meeslepen door de industrie. We hebben fregatten van een half miljard euro per stuk en investeren miljarden in jachtvliegtuigen. Maar iedere gek kan een mortiergranaat afvuren op ons kampement in Irak en wij hebben geen systeem om die granaten uit de lucht te knallen. Waarom hebben wij daar niet in geïnvesteerd?”, zei hij in mei tijdens de algemene ledenvergadering van de VVD.

Steun Stop Wapenhandel

Doneer